In de omvangrijke correspondentie van Johan de Witt zijn niet alleen zakelijke brieven te vinden, maar ook brieven die gaan over zeer persoonlijke aangelegenheden. Een voorbeeld hiervan is de briefwisseling rond de verkoop van een aantal familiejuwelen. Na het plotselinge overlijden van Wendela Bicker op 1 juli 1668, blijft Johan de Witt achter met vijf kinderen in de leeftijd van zeven maanden tot twaalf jaar.[1] Familie van beide kanten komt het gezin te hulp. De beide nog levende zussen van Wendela, Geertruid (suster Deutz) en Jacoba (suster de Graeff), zijn geregeld in Den Haag te vinden. Op 21 september vertrekt Jacoba terug naar huis in Amsterdam en neemt de tienjarige Agneta de Witt mee.[2] Jacoba Bicker (1640-1695) is de jongste van de vijf dochters van de Amsterdamse burgemeester Jan Bicker en Agneta de Graeff. Zij trouwt in 1662 met haar neef Pieter de Graeff (1638-1707).[3] In het Nationaal Archief worden drie brieven van Jacoba Bicker aan Johan de Witt bewaard, zij gaan voornamelijk over de verkoop van Wendela’s juwelen.
Het juwelenbezit van Wendela
Binnen een week na het overlijden van Wendela Bicker wordt het bezit van Johan en Wendela getaxeerd om de erfenis voor de kinderen te kunnen bepalen.[4] Op 6 juli 1668 worden de juwelen van Wendela getaxeerd op een waarde van 7.500 gulden. Dit bedrag komt overeen met de taxatie die Wendela in 1664 zelf in haar rekeningboek noteert.[5] Zij bezat sieraden van parels, diamanten, goud en barnsteen. Om een indicatie van de waarde te geven, een ambachtsman verdiende in de 17de eeuw ongeveer 300 gulden per jaar.[6] Het jaarsalaris van Johan de Witt als raadpensionaris bedroeg in 1668 12.000 gulden.
Taxatie in Amsterdam
Een deel van de juwelen wordt verkocht, mogelijk om de erfenis voor de kinderen eerlijk te kunnen verdelen. Jacoba Bicker neemt deze taak op zich. Op 20 oktober 1668 laat Jacoba in Amsterdam deze juwelen nogmaals taxeren door een zekere juffrouw van Breen. Ze schrijft hierover het volgende:
Mijn Heer en Broeder
Gistere hebbe uE doghter geadviseert hoe dat uE juwele aen eene juffr. van Breen, om deselve te beneficeren, hadde ter handt gestelt, waer[o]p sij mijn vandaegh ontboden heeft en geseght, voor uE peerlen 4 gulden voor ’t stuk is geboden en voor de twee poinsons met de ringh, die een kleijn quetsuerta en santie heeft, samen 1250 gulden; sijnde voor alle uE juwele, onder mijn ende nu onder juffr van Breen berustende samen = 2450 gulden, echter met vertrouwen nogh wel iets meer, dogh weijnigh voor eerst, sal connen gemaeckt worden daer sijn van de peerlen 38, die van mijn moeder sar han peerlen sijn afgenomen: die bij de anderen gans niet en sorteerden en worden bij juffr van Breen geëstimeert op 60 gulden, derhalve, alsoo desen cooper schijnt vrij wat haestigh te sijn, soo hebbe aengenomen aenstaende maendagh smorgens, hiervan besch[e]ijt te sullen laten weeten tegen welcken tijt dan uE nader intentie, hierop met een kleijn brieffje sal tegemoet sien, […]
Jacoba noemt verschillende parels, een ring en twee poinsons. De ring met ‘een kleijne quetsuerta [beschadiging]’ en de poinsons hebben een getaxeerde waarde van 1.250 gulden. In het rekeningboek van Wendela Bicker wordt een aantal puynssons genoemd. Bij haar huwelijk in 1655 krijgt Wendela van haar man ‘2 puynssons elck van 5 grooten versetstenen, 4 wat kleij[ner]’ en van haar zwager Jacob Trip ‘1 puynsson daer in 9 grooten versetsteenen 9 wat kleynder’ met een waarde van 100 gulden.[7] Een puynsson of poinson, afgeleid van het Franse woord poinçon, is waarschijnlijk een (haar)naald met een hanger.[8] In de jaren ’50 van de 17de eeuw zijn de haarnaalden uit de mode, maar worden deze sieraden als broche gedragen. Hieronder drie afbeeldingen waarin de vrouwen de poinson nog in het haar dragen.
Eva Ment (Westfries Museum); Anna Boudaen Courten (Rijksmuseum); Mertijntje van Ceters (Rijksmuseum)
De parels worden getaxeerd op 4 gulden per stuk. Het totale bedrag voor de juwelen bedraagt 2.450 gulden. De waarde van de parels is dus f 1.200, wat betekent dat het gaat om maar liefst 300 parels.
Verkoop van de juwelen
Uit de tweede brief van Jacoba van 29 oktober blijkt dat Johan de Witt haar direct op 21 oktober toestemming geeft om de juwelen te verkopen.[9] Jacoba neemt deze verkoop zeer serieus.
Mijn Heer en Broeder,
Nademael uED bij uEd, missieven van den 21 deser ’t verkoopen van uEd juwelen, teenemael hebt gelieve aen mijn directie tot stellen, soo heb daermede onder uEd welnemen gedaen of ‘t mijn eijgen goet waer gew[ees]t, ende na langh dingen en knibbelen de handt peerelen niet hooger als tot f 4-10 sts ’t stuck ende de ringh en poinsons samen tot f 1.300 – connen brengen tot welcke prijs dan uEd gemelde juwelen verkoft heb en gelt daervoor ontfangen hebbe, oock daer van een percento voor ’t verkoopen betaelt. sijnde de ordinaris provisie, alles volgens de reekeningh hier ingeslooten gaende. Derhalven versoecken mijn doen voor wel gedaen gelieft in te sien, en op te nemen, ende sal dan oock orderen verwaghten aen wien uEd gelt sal demanueren [….]
Jacoba behandelt de verkoop of het ‘mijn eijgen goet waer’. Uiteindelijk ‘na langh dingen en knibbelen’ heeft ze de prijs kunnen verhogen. De ringh en poinsons verkoopt ze samen voor f 1.300 en de parels voor 4 gulden en 10 stuivers per stuk. Het totale bedrag komt daarmee op f 2.650,- wat 200 gulden meer is dan de oorspronkelijke taxatie. Ze heeft ‘een percento voor ’t verkoopen betaelt, sijnde de ordinaris provisie’. Helaas ontbreekt bij de brief van 29 oktober de ‘reekeningh hier ingeslooten gaende’. Maar in de almanak uit 1668 waarin haar man Pieter de Graeff notities bijhoudt, wordt de transactie vermeld. ‘Op 25 october heeft myn huysvrouw van juffr. de wedue van Breen, voor rekeningh van Fr de Witt voor syn verkofte juwelen volgens specificatie ontfangen aen ongetelt geld f 2650,-‘ Het percentage voor het verkopen komt op 26 gulden en 10 stuivers. Voor 5 ‘geldsackies’ (één per kind?) worden 10 stuivers betaald, zodat er f 2.623,- overblijft voor de familie De Witt.[10]
In de brief van 20 oktober heeft Jacoba het ook nog over 38 parels die van haar moeder zaliger geweest zijn ‘die bij de anderen gans niet en sorteerden, en worden bij juffr van Breen geestimeert op 60 gulden’. Blijkbaar zijn deze parels toch niet verkocht, omdat dit bedrag niet in de eerste en tweede taxatie opgenomen is. In het rekeningboek van Wendela Bicker worden de parels van haar moeder in 1656 genoemd: ‘geërft van mijn moeder 1 toer van 50 paerelen, om de hals hangende 46 paerelen daeraen twee op mencander’. Mogelijk zijn van deze ketting 12 parels beschadigd.
Afhandeling transactie
Uit de derde en laatste brief van Jacoba van 16 november blijkt dat de verkoop naar tevredenheid is afgehandeld:
Mijn Heer en Broeder,
Ick heb uijt uEd missieve van den 31 ooctober laestleeden met besonder genoegen gesien dat uEd ’t verhandele van uEd juweelen sich heeft laten wel gevallen en contentement in te [n]emen, wensten occasie moght hebben UEd in importante saecken eenege dienst te moogen doen, hier ingeslooten gaet mijne reekening waerbij UEd cont sien hoe ‘t uEd behoeve van ’t geprocedeerde gelt f 2377:12 sts zijn coomen over te schieten, die op uEd ordre aen frere Duijsz op den 3 desen aengetelt
sijn.
Het geld dat overgebleven is na het betalen van nog een rekening, geeft Jacoba op verzoek van Johan de Witt bij hun zwager Jean Deutz (1618-1673) in bewaring. Samen met Pieter de Graeff is Jean Deutz aangewezen als voogd voor zijn neefjes en nichtjes en verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap. Op 31 oktober schrijft Johan de Witt dat hij zeer tevreden is met de verkoop en geeft hij Jacoba verdere aanwijzingen die ze opvolgt.
Mevrouwe ende veelwaerde suster,
Gisteren is mij wel ter handen gecomen Uw Ed.ls seer aengenaeme missive van ‘s daechs te voren, daerop ick mij verpligt vinde Uw Ed. mits desens hooglijck te bedancken voor de moeyte die deselve gehadt ende genomen heeft in ’t verkoopen van de juweelen van mijne kinderen, ende laet ick mij het gehandelde, mitsgaders de voldoeninge van ordinaris provisie sonderlingh wel gevallen […] ende ’t beloop van ’t een en ’t ander aff te trecken van ’t geldt voor de juweelen ontfangen, ende het overschott in mijnen naeme te behandigen aen frère Deutz met dewelcke ick noch reeckeninge uutstaende hebbe.
In de bekende bronnenuitgave Brieven van Johan de Witt door Robert Fruin is slechts een klein deel van de correspondentie over de juwelenverkoop opgenomen.[11] Als straks alle brieven van Johan de Witt zijn gedigitaliseerd en geïndexeerd in de database van Early Modern Letters Online, kan iedereen deze brieven in zijn geheel lezen. In de vele andere brieven zullen ongetwijfeld nog meer interessante details over het persoonlijk leven van Johan de Witt te vinden zijn.
Saskia Kuus, 24 oktober 2020
[1] Zie voor de rouwbrieven aan Johan de Witt: Eline Beumer, ‘Met oprechte deelneming…. Condoleances voor het verlies van Wendela’ 2020. https://johandewitt.nl/?p=1019.
[2] Herbert Rowen, John de Witt. Grand Pensionary of Holland, 1625-1672, (New Jersey 1978) 500-501.
[3] Norbert Middelkoop, Kopstukken. Amsterdammers geportretteerd, tent. cat. Amsterdam (Amsterdams Historisch Museum), 2002, cat. 31.
[4] Archief Amsterdam, Archief van de Familie De Graeff, (PA 76, 610), grootboek fol. 18
[5] Archief Amsterdam, Archief van de Familie De Graeff, (PA 76, 610), rekeningboek Wendela Bicker, fol. 49
[6] Kees Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw, kapitaal, macht, familie en levensstijl (Amsterdam 2006) XIII.
[7] Rekeningboek Wendela Bicker, fol. 47
[8] M.H. Gans, Juwelen en mensen. De geschiedenis van het bijou 1400-1900, (Amsterdam 1961) 96.
[9] De brief van Johan de Witt aan Jacoba Bicker van 21 oktober is (nog) niet gevonden.
[10] Archief Amsterdam Archief van de Familie De Graeff, (PA 76, 189), Dagelijkse notities van Pieter de Graeff in de ‘Groote Comptoir-Almanak’ 1668.
[11] R. Fruin, Brieven van Johan de Witt, derde deel 1665-1669 (Amsterdam 1912) 423 en 456.