Ick hope dat de wijnglasen uwe wel Ed. wel sullen gevallen, de materie daervan deselve geblasen sijn, differeert seer weijnich of niet in subtijlheijt van de Venetiaensche glasen.[1]
Dat schrijft Jacobus Focanus op 22 april 1664 aan raadpensionaris Johan de Witt. Johan had Jacobus gevraagd een aantal wijnglazen te bestellen en op te sturen. Johan deed dit verzoek via François Focanus, broer van Jacobus en landdrost van de Meierij van Den Bosch, toen François eerder in het jaar 1664 Den Haag bezocht.[2] Inmiddels waren er een aantal maanden verstreken en Johan was benieuwd hoe het stond met zijn bestelde glazen en met de rentes die Jacobus nog altijd aan Johan moest betalen.[3]
De in Den Bosch wonende invloedrijke achterneef van de raadpensionaris was advocaat, raad en rentmeester-generaal van de Meierij in Den Bosch.[4]
Jacobus blijkt hard te hebben gewerkt aan het verzoek, hij schrijft Johan dat hij ervoor heeft gezorgd dat de glazen van goede kwaliteit zijn en dat hij waar voor zijn geld krijgt. Verder verontschuldigt Jacobus zich: het duurde inderdaad wel heel lang voordat hij iemand had gevonden die zowel de bestelde glazen als de verschuldigde rentes naar Johan kon brengen. Dat de glazen intact bij Johan aankomen, vond Jacobus heel belangrijk, hij liet de bijzondere waar niet zomaar door iemand afleveren. Daarom had hij baron Maarten Sweerts de Landas[5] gevraagd ze bij Johan te bezorgen:
Ende alsoo de heer Marten Zweerts op heden nae Den Hage is vertreckende, soo heb ick sijne Ed. met het overbrengen van alle beijde willen belasten, met serieuse recommandatie van goede sorge te willen dragen voor de bewaeringe der voors. wijnglasen, waervan hierneffens.[6]
Op 25 april 1664 schrijft Jacobus weer. Het glaswerk was nog niet in Den Haag bezorgd. Maar dat was niet de schuld van Jacobus, want:
dat ick door den heere Marten Zweerts ben misleijt geworden, alsoo sijne Ed. mij van tijt tot tijt heeft gesecht gehadt nae Den Hage te sullen vertrecken, waernae ick mijn schrijven soo lang heb gedilayeert gehadt. […] ick wil hopen dat deselven sonder eenich ongeluck in uwe wel Ed. handen sullen komen.[7]
Vervolgens blijkt uit Jacobus’ brief van 2 mei 1664 dat de glazen bij Johan zijn aangekomen, maar het is nog niet de volledige levering die Johan had verwacht.[8] Jacobus legt uit dat de exemplaren die hij opgestuurd heeft dienen als voorbeelden; als Johan een keuze heeft gemaakt en hem de exacte aantallen zal opgeven, zal Jacobus de gewenste hoeveelheid voor hem bestellen. Ook blijkt dat Jacobus tegen Johans wensen in een verrassing in het pakket met de wijnglazen heeft meegezonden:
Ick hope dat uwe wel Ed. de bierglasen, alhoewel tegens ordre gesonden, echter niet onaengenaem sullen sijn, alsoo ick deselve tot eenen civilen prijs ten opsichte van de fijnte van het glas hebbe gekocht, versekert sijnde dat in Den Hage sodanige glasen niet en sijn te bekomen.[9]
Dat de zeventiende-eeuwse Venetianen meesters waren in het blazen van het dunste glas in allerlei kunstige vormen, was in heel Europa bekend. Juist de vaardigheid van de Venetiaanse glasblazers was wat het glas zo waardevol maakte, niet het materiaal zelf.[10] Verder was er nergens in Europa zulke kwaliteit te vinden. Behalve dan het glas dat Jacobus gevonden had, dat deed er immers niet voor onder.
De Nederlandse glasproductie kwam op gang ten tijde van de Nederlandse opstand en zo ontstonden er in de Republiek glasfabrieken, onder andere in Middelburg. Maar als Johan een bestelling in Middelburg had willen doen, waarom zou hij dan Jacobus in Den Bosch hebben benaderd? ’s-Hertogenbosch ligt op een centrale plek om handel te drijven, zowel met de oosterburen als met de zuidelijke steden. Antwerpen is een van die steden die in aanmerking komt voor de bestelling van Jacobus. Deze stad begon al in de vijftiende eeuw veel Italiaanse handelaren en vaklieden gespecialiseerd in glas naar haar bloeiende stad te trekken.[11] En hun glaswerk produceerden ze natuurlijk op de ‘Venetiaanse manier’.[12]
Of Jacobus het glas hier vandaan heeft gehaald, valt niet meer te achterhalen. Ten eerste noemt hij de plaats van herkomst niet, en ten tweede weten we niet eens over wat voor soort glazen het gaat anders dan: ‘wijnglasen’, en dat ze niet onder doen voor Venetiaans glas.
Waren ze bestemd voor dagelijks gebruik of speciale gelegenheden, of wellicht alleen voor de sier en bedoeld als investering? De bestelde wijnglazen zijn in de boedelinventaris niet terug te vinden, misschien zijn ze op een dag wel in duizenden stukjes uiteengespat op de vloer van huize De Witt.[13] Wij zullen het moeten doen met de gewisselde brieven tussen Johan en Jacobus en het ‘wensenlijstje’ van Johan:
eenige sierlijcke wijnglasen, ende daeronder ses groote coppen, een paer van beste slach, een wat minder, ende nocg een paer van minste slach; voorts eenighe kleijne der copkens met decksels, ende open glaeskens naer uwe Ed. goedtduncken.[14]
Eline Beumer, 13 februari 2020.
[1] Brief van Jacobus Focanus aan Johan de Witt, 22 april 1664. NA, 3.01.17, 2478.
[2] Brief van Johan de Witt aan Jacobus Focanus, 22 april 1664. NA, 3.01.17, 13, f. 100.
[3] Idem.
[4] Biografisch portaal, ‘Jacobus Focanus’. http://www.biografischportaal.nl/persoon/88912601.
[5] Biografisch portaal, ‘Marten Zweerts’. http://www.biografischportaal.nl/persoon/28024152.
[6] Brief van Jacobus Focanus aan Johan de Witt, 22 april 1664. NA, 3.01.17, 2478.
[7] Idem.
[8] Brief van Jacobus Focanus aan Johan de Witt, 2 mei 1664. NA, 3.01.17, 2478.
[9] Idem.
[10] Dupré, Sven, ‘The Value of Glass and the Translation of Artisanal Knowledge in Early Modern Antwerp’. Netherlands Yearbook for History of Art 64 (2014): 138-61, aldaar 140-141.
[11] Caluwé, Danielle, ‘Archaeological vessel glass of the late medieval and early modern periods in the former Duchy of Brabant: an interdisciplinary approach’. Annales du 16è Congrès de’Association Internationale pour l’Histoire du Verre (2005) 219-52, aldaar 219-220,
[12] Dupré, Sven, ‘The Value of Glass in Antwerp’, 139-140.
[13] Stadsarchief Amsterdam, Inventaris 76: Archief van de Familie De Graeff, 2.3.3, portefeuille IV 608-615.
[14] Brief van Johan de Witt aan Jacobus Focanus, 22 april 1664: NA, 3.01.17, 13, f. 100.