‘Un homme méchant et fort dangereux’[1] Dit is hoe kardinaal Mazarin Abraham de Wicquefort (1606-1682) beschreef in een brief aan de Franse kanselier Le Tellier op 25 juli 1659.[2] Deze brief is geschreven vlak na de arrestatie van Wicquefort, waarbij hij gevangen werd gezet in de Parijse Bastille. Wicquefort werd beschuldigd van spionage en het delen van geheime informatie met de Nederlandse Republiek. Dit was een ernstige misdaad maar ook een thema dat vaak in het leven van Wicquefort zou terugkeren. Wicquefort was namelijk een sleutelpersoon als het ging om informatievoorziening. Voor mijn stage bij het Johan de Witt project deed ik, Tessa Pieterse, onderzoek naar de brieven van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt.
Abraham de Wicquefort stond in dienst van de keurvorst van Brandenburg aan het Franse hof als diplomaat en als vertaler. Voor de keurvorst was Wicquefort essentieel om diens belangen te vertegenwoordigen bij andere hoven maar ook voor het onderhouden van diplomatieke relaties. Daarnaast was het zijn taak om documenten te vertalen, niet alleen in het Frans maar ook in het Duits, Nederlands en het Engels. Hij vertaalde zowel staatsdocumenten als brieven. Behalve dat hij in Brandenburgse dienst stond, werkte hij ook voor kardinaal Mazarin, voor wie hij vergelijkbaar werk deed. Voor Johan de Witt stond Wicquefort in dienst als informant en vanaf halverwege de jaren zestig van de zeventiende eeuw ook als vertaler van zijn brieven. Wanneer Johan de Witt een brief in het Frans wilde verzenden, vertaalde Wicquefort De Witts concepten.
Tijdens zijn verblijf aan het Franse hof, maar ook daarna, hield Wicquefort raadpensionaris Johan de Witt op de hoogte door middel van brieven. In totaal zijn er van hem 152 brieven aan De Witt bewaard die hij schreef in de periode van 1656 tot 1672. Er zijn geen brieven bekend van Johan de Witt aan Abraham de Wicquefort.[3] Wicquefort schreef altijd anoniem aan De Witt, hij ondertekende zijn brieven nooit. Een aantal brieven zijn alsnog toegekend aan Abraham de Wicquefort op basis van zijn handschrift. Voor mijn stage en gastonderzoek bij het Johan de Witt project heb ik alle brieven van Wicquefort met het tekstherkenninsprogramma Transkribus ontsloten en verder gecorrigeerd. Binnenkort zullen al deze transcripties aan de gedigitaliseerde brieven worden toegevoegd.
In de brieven die Wicquefort naar De Witt stuurde, stond veel informatie. Veel hiervan had betrekking op politiek. Zo beschreef Wicquefort uitgebreid de onderhandelingen tijdens de Deens-Zweedse oorlog in 1657 en 1658. Maar behalve dat zijn brieven nieuws over politiek en diplomatie bevatten, was hij ook op de hoogte van de laatste nieuwtjes aan het Franse hof. Die hadden bijvoorbeeld betrekking op gekonkel binnen de hoogste adel of op de vele amoureuze verhoudingen van Lodewijk XIV.
Het is bijzonder dat Wicquefort ook geruchten en roddels met Johan de Witt deelde, terwijl deze nieuwtjes geen directe betrekking hadden op diplomatie of op politiek. Dit roept een interessante vraag op: wat was precies de functie van de geruchten en roddels in de brieven van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt? Om een antwoord op deze vraag te geven, geef ik eerst wat voorbeelden van geruchten waarover hij schreef aan Johan de Witt. Daarna bespreek ik de belangen van deze informatie-uitwisseling voor zowel Johan de Witt als voor Abraham de Wicquefort. Tot slot wil ik dieper ingaan op de gevolgen voor Abraham de Wicquefort in relatie tot zijn correspondenties.
Verspreiding van geruchten
De jonge koning Lodewijk XIV is iemand die vaak in de brieven van Wicquefort voorkomt. Op 25 januari 1658 schrijft Wicquefort een brief aan Johan de Witt over de Franse koning en zijn escapades aan het hof. Wicquefort vertelt dat terwijl Lodewijk XIV zich in het Bois de Vincennes bevond, zijn oog viel op een van de hofdames van koningin Anna van Oostenrijk, zijn moeder.[4] Vervolgens vertelt Wicquefort dat het behoorlijk uit de hand liep tussen Lodewijk en deze hofdame, genaamd Anne-Madeleine de Conty d’Agentcourt, aangezien hij ongeveer anderhalf uur alleen met haar had doorbracht in een van de badkamers van de koningin. Toen dit bekend werd, moest Lodewijk XIV beloven dat hij deze vrouw nooit meer zou ontmoeten.[5]
Ook wordt er hier en daar in zijn brieven uitgeweid hoe het zat met de mogelijke huwelijkskandidaten van Lodewijk XIV. Wicquefort vermeldt bijvoorbeeld dat Lodewijk een innige relatie had met Maria Mancini, een van de vijf nichtjes van kardinaal Mazarin. Dit speelde terwijl hij op zoek was naar een huwelijkskandidaat. Wicquefort vertelt ook dat Lodewijk Maria Mancini verkoos boven haar zus Olympe en dat hij het liefst met Maria zou willen trouwen. Op 1 november 1658 meldt Wicquefort zelfs dat hij van een betrouwbare bron heeft gehoord dat Lodewijk dit twee jaar eerder eigenlijk al in het geheim met haar had willen doen op zijn kasteel in Bois de Vincennes.[6] Tot een huwelijk is het echter nooit gekomen. Maria zou in 1661 trouwen met Lorenzo Onofrio, vorst van Colonna.
Uiteindelijk schreef Wicquefort op 16 mei 1659 dat het gerucht rondging dat Lodewijk XIV met de Spaanse Infante Maria Theresia zou trouwen, om zo Frankrijk en Spanje met elkaar te verzoenen.[7] Frankrijk en Spanje waren namelijk sinds 1635 in oorlog. Hij schreef wel dat de koning dit alleen wilde doen onder grote druk van de koningin-moeder, Anna van Oostenrijk. Volgens Wicquefort verkoos de koning liever vrede met Spanje zonder met de Infante in het huwelijk te treden. Er werd ook gefluisterd dat Maria Theresia te ondernemend zou zijn voor het Franse Hof. Wicquefort hield Johan de Witt dus goed op de hoogte van wat er zich achter de schermen aan het hof van Lodewijk XIV afspeelde.
Wicquefort schreef niet alleen over de Franse koning maar ook over andere vorsten. Op 16 november 1657 schreef hij een brief aan Johan de Witt waarin hij in detail uitweidt over koningin Christina I van Zweden die zich op dat moment aan het Franse Hof bevond.[8] Al eerder had zij afstand gedaan van de Zweedse troon en zich tot het katholicisme bekeerd. Christina verbleef in Frankrijk met de intentie koningin van Napels te worden en hiervoor had ze geld nodig van de Franse kroon.
In zijn brief vertelt Wicquefort De Witt dat koningin Christina Markies Monaldeschi had laten vermoorden. Monaldeschi maakte deel uit van de hofhouding van koningin Christina. Hij was zelfs een van koningin Christina’s favoriete hovelingen. Maar Monaldschi had een brief vervalst om Santinelli, haar nieuwe favoriet, in diskrediet te brengen. Hierdoor zou Monaldeschi zijn positie terug kunnen krijgen. Echter, koningin Christina kwam erachter wat hij had gedaan en wilde hem hiervoor laten boeten. Wicquefort zegt dat koningin Christina besloot om hem persoonlijk te berechten omdat ze geen beschikking meer had over een koninkrijk of jurisdictie. Dus besloot ze Christina om Monaldeschi op 10 november te laten executeren. Wicquefort deelt verder mee dat het Franse hof die actie had veroordeelde en het schandalig vond.
Waarom het delen van geruchten en roddels?
Het lijkt misschien vreemd dat Wicquefort deze nieuwtjes aan De Witt meldde, maar dit is juist precies wat Johan de Witt vroeg van zijn correspondenten. De Witts biograaf Herbert Rowen meldt hierover:
He wanted envoys’ dispatches to be really informative. If they were reporting a discussion with a foreign official, he wanted to know not only the precise words but also with what “countenance and expression” they had been spoken. He was interested not just in affairs of states but also in the small talk of diplomatic dispatches: the dispositions of members of ambassadors suites, the relations among their “noblemen”, and that kind of news. He wanted the envoys to give him “in all frankness” their personal judgment upon events and policies.[9]
De Witt wilde alles weten van diplomatieke discussies maar dus ook van het gewone geklets in de wandelgangen. Hierdoor kreeg de raadpensionaris een goed overzicht van wat er om hem heen gebeurde. Zo beschikte hij zowel over informele kennis als diplomatieke kennis. Voor hem was het ook nuttig om te weten hoe de relaties onderling waren aan het Franse hof, en hoe het men daar tegen anderen aankeek. Door het nieuws over koningin Christina wist Johan de Witt bijvoorbeeld hoe de Fransen tegenover haar actie stonden
Wicquefort zelf had dan weer andere belangen. Mogelijk wilde hij ook deze informele kennis delen met Johan de Witt om op die manier zijn steun te krijgen. Als hij eenmaal een vertrouweling was van raadpensionaris, dan zou die hem misschien wel geheime informatie toespelen die hij vervolgens weer kon doorgeven aan derden. Wicquefort had de reputatie van een dubbelspion. Hij stond erom bekend dat hij een briefwisseling met veel personen van belang voerde, waarbij hij gevoelige informatie uitwisselde.
In een brief die hij naar Johan de Witt stuurde op 25 januari 1658 vraagt Wicquefort hem of hij hem meer geld kan beloven dan dat hij nu heeft gekregen.[10] Hij probeert de Witt te overtuigen door hem te herinneren aan ‘la diligence extraordinaire avec laquelle j’ay continué d’escrire toute l’année passée’ (de buitengewone ijver waarmee ik het hele afgelopen jaar ben blijven schrijven). Doordat Wicquefort zo grondig beschreef wat er aan het hof gebeurde op zowel politiek vlak als op het gebied van geruchten, maakte hij van zichzelf een belangrijk figuur en kon hiermee zijn brood verdienen.
De gevolgen voor Wicquefort
Naarmate de samenwerking tussen kardinaal Mazarin en Wicquefort vorderde, werd deze relatie erg gespannen. Na verschillende conflicten over geld dat Wicquefort had gekregen van Mazarin was hun relatie al bijzonder verslechterd.[11] Mazarin verdacht Wicquefort van het delen van staatsgeheimen en hij verzocht hem te vertrekken onder het voorwendsel dat hij geruchten had verspreid over zijn vijf nichten en Lodewijk XIV.[12] Echter, hieraan gaf Wicquefort geen gehoor en daarom werd hij in 1659 gearresteerd op verdenking van het doorspelen van staatsgeheimen aan de Republiek.
Wicquefort werd door Mazarin in de Parijse Bastille gevangengezet. Op 1 september 1659 stuurde kardinaal Mazarin een brief naar een van de broers van Abraham de Wicquefort om hem te vertellen dat Wicquefort gearresteerd.[13] Mazarin schrijft dat hij niet op de details van Wicqueforts arrestatie in zal gaan, maar dat de koning erg ongelukkig was met zijn gedrag. Vervolgens had Lodewijk XIV Wicquefort vijftien dagen de tijd gegeven Frankrijk te verlaten. Maar Mazarin vertelt in deze brief dat Wicquefort in plaats van vijftien dagen twee maanden lang in Frankrijk bleef rondhangen na de uitspraak van de koning. Dit zag hij als een provocatie en daarom besloot hij om hem in de Bastille op te sluiten.
Nadat Wicquefort een jaar vast had gezeten in de Bastille, werd hij verplaatst naar Calais.[14] Toen zijn straf erop zat, keerde hij terug naar Den Haag. In zijn brieven aan Johan de Witt heeft Wicquefort nooit meegedeeld dat hij in de Bastille was opgesloten en dat hij een fout had begaan. Johan de Witt zal het ongetwijfeld hebben geweten, maar, zover bekend, werd hier niet over gecommuniceerd.
Naast dat hij was gearresteerd, kreeg Wicquefort een behoorlijk slechte reputatie. Ook in de Nederlandse Republiek stond hij niet bij iedereen goed bekend. In Het Haegsche Veerpraatje schreef iemand een artikel over Abraham de Wicquefort waarin hij geen goed woord voor hem over had.[15] Hij noemt hem:
zulk een vileyn in ‘t groot en kleyn, dat hij vaer noch moer, zuster noch broer, nichten noch neven spaert, soo waneer daer profijt aan vast is. (…) Alles is voor hem lucratijf, hij neemt soo wel Geldt van ‘t eene brouwsel als van ‘t ander.
Verder had ook de keurvorst van Saksen Wicquefort de bijnaam ‘le grand fourbe de Paris’ (de grote bedrieger van Parijs) gegeven.[16]
Ondanks zijn reputatie is Wicquefort na zijn vertrek uit Frankrijk in dienst getreden bij Johan de Witt. Hij werd zelfs benoemd tot geschiedschrijver van Holland. Maar in 1675 werd hij opnieuw beschuldigd van het delen van staatsgeheimen. Het bleek dat Wicquefort met vele landen een briefwisseling voerde waarbij hij verschillende vorsten van gevoelige informatie voorzag. Nadat dit werd ontdekt, werd hij in 1675 gearresteerd voor landeverraad en opgesloten in de Gevangenpoort in Den Haag. Echter, in 1679 wist Wicquefort te ontsnappen met behulp van de dienstmeid van de cipier. Hierna is hij gevlucht naar Duitsland, waar is hij is gebleven tot aan zijn dood in 1682.
Conclusie
De rol van geruchten in Wicqueforts brieven is veelzeggend. Geruchten en roddels vormden een belangrijk onderdeel van zijn informatie-uitwisseling, wat aangeeft dat niet alleen officiële en politieke informatie van waarde was, maar ook persoonlijke en informele kennis. Deze roddels, zoals de escapades van Lodewijk XIV en het schandaal rond koningin Christina I van Zweden, gaven zijn correspondenten zoals Johan de Witt een breder beeld van de sociale en politieke dynamiek aan het Franse hof. Dit soort kennis kon strategisch gebruikt worden om de politieke en diplomatieke beslissingen te beïnvloeden en de onderlinge relaties beter te begrijpen.
Voor Johan de Witt was het cruciaal om een volledig beeld te hebben van de gebeurtenissen aan het hof, inclusief de persoonlijke verhoudingen en verborgen agenda’s. Dit gaf hem een voordeel bij het inschatten van de houding en intenties van andere machthebbers. Voor Wicquefort zelf was het verspreiden van geruchten een middel om vertrouwen en loyaliteit op te bouwen bij zijn correspondenten. Door hen te voorzien van gedetailleerd en soms pikant nieuws, kon hij zijn waarde en onmisbaarheid onderstrepen.
Abraham de Wicquefort, met zijn talent voor diplomatieke intriges en het delen van hofroddels, is een boeiende figuur die de complexiteit van politieke macht en informatie in de 17e eeuw belicht. Zijn activiteiten benadrukken het belang van vertrouwelijkheid en de dunne lijn tussen dienstbaarheid en verraad in de wereld van Europese diplomatie. Wellicht geeft de volledige ontsluiting van zijn correspondentie met Johan de Witt daar binnenkort nog meer inzicht in.
Tessa Pieterse, juli 2024
[1] Wickevoort Crommelin, H.S.M. ‘Abraham de Wicquefort (20 Nov. 1606-23 Febr. 1682)’ in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (BVGO), 1900, 248.
[2] Ibidem.
[3] Kooijmans, Luuc, ‘Escapades aan het hof’, in: Huysman, Ineke en Peeters, Roosje (red.) in: Johan de Witt en Frankrijk, (Soest 2020) 87.
[4] Brief van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt, 25 januari 1658. NA, 3.01.17, 1896, /tinyurl.com/y2jr36nc.
[5] Kooijmans, ‘Escapades aan het hof’, 87-92.
[6] Brief van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt, 1 november 1658. NA, 3.01.17, 1896, /tinyurl.com/rw57eg9.
[7] Brief van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt, 16 mei 1659. NA, 3.01.17, 1897 /tinyurl.com/y2z4wv5c.
[8] Brief van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt, 16 november 1657. NA, 3.01.17, 1895, /tinyurl.com/yyyv5rz7.
[9] Rowen, H.H, ‘Diplomacy craft and art’ in: John de Witt: Grand Pensionary of Holland 1625-1672, (1978) 246.
[10] Brief van Abraham de Wicquefort aan Johan de Witt, 25 januari 1658. NA, 3.01.17, 1896, /tinyurl.com/y2jr36nc.
[11] Wickevoort Crommelin, H.S.M. ‘Abraham de Wicquefort, 248.
[12] Everwijn, D., ‘Geschiedenis van Abraham de Wicquefort’ in: Abraham de Wicquefort en zijn proces, (Leiden 185), 9.
[13] Brief van Jules Mazarin aan een broer van Abraham de Wicquefort, 1 september 1659, Haags Gemeentearchief, 8000-01 Brievencollectie – Bijzondere Collecties – OV 2, https://hdl.handle.net/21.12124/A6984C433A8844C5B3C243862AE6AEDE
[14] Everwijn, ‘Geschiedenis van Abraham de Wicquefort’, 11.
[15] Wickevoort Crommelin, H.S.M. ‘Abraham de Wicquefort, 258.
[16] Ibidem.