Een man poseert nonchalant tegen een balustrade, rechterhand in zijn zij. Hij staat voor een bosrijke omgeving, op de achtergrond staan bouwwerken die doen denken aan het Pantheon en een Romeins aquaduct. Hij draagt informele kleding, alsof hij uit wandelen is geweest voordat hij poseerde. Het blozende ongeschoren gezicht wordt omgeven door lang golvend sluierend haar, dat door de belichting lichtbruin tot donkerblond lijkt. Een licht snorretje is te zien onder zijn lange Romeinse neus. Zijn wenkbrauwen zijn dun maar gedefinieerd en met zijn grijze grote ogen kijkt hij de toeschouwer vriendelijk en ontspannen aan. Dit is een pendant van een ander portret, dat van een vrouw.
De vrouw staat voor een zelfde soort achtergrond en is in een plooiende rode jurk gekleed. Ze heeft blinkende sieraden in haar blonde opgestoken kapsel en in haar rechterhand houdt ze een pioenroos vast.
Wie zijn deze mensen? Er zijn geen familiewapens, symbolische verwijzingen of andere iconografische gereedschappen te zien waaraan de toeschouwer kan aflezen wie dit paar is op de schilderijen van Herman Verelst (Dordrecht 1641/’42 – Londen 1702). Hoewel heel lang werd gedacht dat dit Johan de Witt (1625-1672) (fig. 1) en Wendela Bicker (1635-1668) (fig. 2) waren, zijn deze portretten tot op heden omgeven met mysterie. Zijn het de raadpensionaris en zijn vrouw, of toch niet?
Er bestaan minstens vier werken waarvan bekend is dat de geportretteerde De Witt voorstelt. Die van Caspar Netscher (1639-1684), Jan de Baen (1633-1702) en Adriaen Hanneman (1604-1671) zijn de “oer-porttreten”, evenals een buste van Artus Quellinus (1609-1668). Deze vier werken hebben een enorme navolging gekregen. Vooral na de dood van De Witt is zijn beeltenis talloze keren gekopieerd en verscheen hij ook op penningen en prenten.[1]
Voor mijn stage bij het Johan de Witt project deed ik, Luna Houtzager, onder meer een onderzoek naar de portretten van Johan de Witt en ben ik dieper ingegaan op de identificatie van deze twee portretten van Herman Verelst.
Herkomst
De twee portretten van Herman Verelst hebben een problematische herkomstgeschiedenis. Ze duiken voor het eerst op in de documentatie bij een veiling in Amsterdam in 1671.[2] Vijf jaar later worden ze weer verkocht. Hierover ontstaat enige verwarring. Volgens kunsthistoricus R. van Luttervelt zou het hier alleen om het mansportret gaan, maar zijn collega Bob Haak weerlegt dit later. Het blijkt dat ook het vrouwenportret toen verkocht is. Samen waren ze gelabeld als “Johan de Witt en Wendela Bicker door H. Verelst”.[3] Het blijft verwarrend, want in 1878 schenkt een ver familielid, Johanna Catharina Bicker, de twee portretten aan de stad Amsterdam.[4] Vervolgens komen ze in het bezit van het Rijksmuseum, ook onder de namen “Mr. Johan de Witt” en “Wendela Bicker”. In de aanvullende opmerkingen van beide portretten staat vermeld dat deze namen achter op de doeken zijn genoteerd.[5] In 1925 worden de portretten opgenomen in een tentoonstelling van het Dordrechts Museum over Johan de Witt.[6]
Hoewel deze werken destijds voor Johan en Wendela doorgingen, was er al eerder enige twijfel over de schilderijen te lezen. Zo zegt G.H. Veth in 1896 over de schilder Verelst: ‘men zou zelfs moeten aannemen dat hij als portrettist reeds vroeg eenigen naam had, daar hij in 1668 Mr. Johan de Witt en zijne echtgenoot Wendela Bicker schilderde.’[7] En in de Dordtse tentoonstellingscatalogus uit 1925 staat: ‘de portrettypes van Hanneman, De Baen, Verelst en Netscher geven ons een tamelijk uiteenlopend beeld van het uiterlijk van de Raadpensionaris’. Het Dordrechts Museum vervolgt dat de portretten wel allemaal gelijkenissen hebben met een algemeen type, namelijk de buste van Quellinus uit 1665.[8] Dit is de meest betrouwbare beeltenis van De Witt, omdat hiervan het maakproces gedocumenteerd is.[9]
In een overzichtsartikel uit 1960 over de portretten van Johan de Witt, voert R. van Luttervelt bewijzen aan waarom de Verelst-portretten de raadpensionaris en zijn vrouw moeten zijn.[10] Zes jaar later ontkracht Bob Haak deze bewering. Hij weerlegt de vondsten van Van Luttervelt en wijst de identificatie af op basis van uiterlijke kenmerken.[11] Hoewel Haak geen harde conclusie trekt, werden de portretteerden door dit artikel hierna bepaald als anoniem en staan ze bekend onder de titels ‘Portret van een man’ en ‘Portret van een vrouw’.[12] Nu, bijna zestig jaar later, is het nog steeds twijfelachtig of ze wel of niet Johan en Wendela voorstellen.
Herman Verelst
Herman Verelst kwam net als Johan de Witt uit Dordrecht. Hij werd daar rond 1641 geboren in een schildersfamilie. Samen met zijn broer Simon werd hij door hun vader Pieter Verelst opgeleid tot schilder.[13] Daarna meldde hij zich in 1663 bij het Haagse St. Lucasgilde en rond 1665 vestigde hij zich in Amsterdam als portret- en stillevenschilder. Twee jaar later vertrok hij naar het buitenland.[14] Verelst vestigde zich in Wenen en later in Londen.[15] Daar had hij nog een succesvolle carrière, waar hij onder andere filosoof John Locke schilderde.[16] Hij overleed in in 1702.[17] De portretten die bestempeld waren als Johan en Wendela dateren uit 1667, de periode dat Verelst nog in Amsterdam woonde. Verelst was zowel bekend met Dordrecht, Den Haag en Amsterdam. Dit zijn dezelfde steden waar Johan de Witt ook kwam.
Uiterlijk
In 1665 voltooide beeldhouwer Artus Quellinus de buste van Johan de Witt (fig. 3). Over dit maakproces is de correspondentie bewaard gebleven tussen Quellinus en Pieter de Graeff, de zwager van De Witt. Uit deze briefwisselingen komt naar voren dat De Witt voor de beeldhouwer heeft geposeerd.[18] Dit betekent dat buste naar leven is gemaakt, en dit dus de betrouwbaarste weergave van De Witts hoofd is.[19] De buste heeft een lang gezicht met een grote kin en volle lippen. Zijn neus steekt duidelijk uit en zijn ogen liggen in de kassen, verscholen onder de wenkbrauwen. Het haar heeft een slag, reikt tot over de schouders en er is een snor met een sikje te zien. Deze buste heeft, zoals eerder gezegd, dezelfde gezichtskenmerken als de Johan de Witt-portretten van Hanneman, Netscher en De Baen. Dit geldt ook voor de karakteristieken in het Verelst-portret, maar die zijn minder uitgesproken geschilderd.
De vroegste portretten van Johan en Wendela zijn gemaakt door Adriaen Hanneman. Deze heeft De Witt twee keer geportretteerd, in 1652 (fig. 4) en in 1657 (fig. 5). Wendela’s portret schilderde hij twee jaar later (fig. 6).[20] Typerend zijn de ietwat overdreven lange neuzen en grote ogen die Johan en Wendela beiden hebben. In het portret van Johan uit 1657 zijn deze kenmerken subtieler gemaakt. Deze schilderstijl komt overeen met die van Anthony Van Dyck (1599-1641), de bekende hofschilder die ook in Engeland furore maakte. Hanneman verbleef enige tijd in Londen, waar hij de stijlinvloeden van Van Dyck tot zich nam. Terug in de Nederlanden in 1638, begon Hanneman met het schilderen van de Haagse hovelingen en elite in deze stijl.[21] Over het De Baen-portret (fig.7) uit 1667-’69 constateert Van Luttervelt dat het een kopie zou zijn vanwege de matige kwaliteit en ontbreken van het signatuur, origineel en pendant. Bekend is dat Jan de Baen de portretten van Johan en Cornelis in eigen bezit hield na hun dood.[22]
Vlnr.: Fig. 4 Adriaen Hanneman. Portret van Johan de Witt, 1652. Olieverf op doek, 79,5 cm x 63,5 cm. Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen, 1280 (OK). Fig. 5 Adriaen Hanneman. Portret van Johan de Witt, 1657. Olieverf op doek, 82 cm x 65 cm. Privécollectie. Fig. 6 Adriaen Hanneman. Portret van Wendela Bicker, 1659. Olieverf op doek, 81 cm x 65,5 cm. Teding van Berkhout Collectie, RKD.
Een origineel van het portret van Netscher is ook moeilijk te traceren. Dit portret (fig. 8) is net als de Baen, talloze keren gekopieerd en er zijn verschillen van kwaliteit. Volgens de overlevering zou een schoonzoon van De Witt hebben gezegd dat dit portret de meeste gelijkenis had.[23] De Witts typerende gezichtsuitdrukkingen op deze kopie lijken echter aangedikt te zijn. De neus en lippen zien er cartoonesk uit in vergelijking met de andere portretten.[24] Haak neemt een andere, subtielere variant van Netscher (fig. 9) als vergelijkingsmateriaal voor Verelst in zijn artikel. Dit portret, samen met die van Wendela (fig. 10), is gesigneerd en gedateerd in 1667, hetzelfde jaar als de Verelst-schilderijen.[25] Deze Johan lijkt in houding en gezicht op dat van De Baen, die ook uit dezelfde periode komt. Daarnaast is deze Wendela levendiger geschilderd dan haar Hanneman-portret.
Vlnr: Fig. 7 (Atelier van) Jan de Baen. Portret van Johan de Witt, 1667-1670. Olieverf op doek, 130,8 cm x 107 cm. Dordrecht, Dordrechts Museum, DM/895/377. Fig. 8 Naar Caspar Netscher. Portret van Johan de Witt, 1660-1700. Olieverf op doek, 32,5 cm × 29 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, SK-C-175.
Wanneer men de Verelst-portretten aan dit rijtje toevoegt, blijkt dat de man een lichtere haarkleur heeft en dat hij anders uit zijn ogen kijkt. De Witts overeenkomstige kenmerken zijn aanwezig, maar in mindere mate uitgewerkt. De vrouw lijkt het meest op het portret van Netscher, met dezelfde neus en mond. Hoewel dezelfde kleur ogen te zien is als op de twee andere portretten, heeft ook zij een andere oogopslag. Volgens Van Luttervelt is Wendela te herkennen aan de juwelen die ze draagt. In de inboedelinventaris die ze bijhield van 1656 tot haar dood in 1668 beschrijft ze wel een paar juwelen. Hierin ziet Van Luttervelt overeenkomsten met de oorbellen, halsketting en haarstuk die op het portret te zien zijn.[26] De Verelst-portretten zijn niet beschreven, maar wel meldt Wendela dat er in 1667 twee portretten van haar en haar man zijn aangeschaft, ter waarde van 63 gulden en 3 stuivers.[27]
Twijfelachtig
Vlnr.: Fig. 9 Caspar Netscher. Portret van Johan de Witt, 1667. Olieverf op paneel, 51 x 35.5 cm. RKD. Fig. 10 Caspar Netscher. Portret van Wendela Bicker, 1667. Olieverf op paneel, 51 x 35 cm. RKD.
Voor Van Luttervelt was het duidelijk dat de portretten Johan en Wendela voorstellen. Verelst was een stadsgenoot van Johan, de schilderijen komen uit het bezit van de familie Bicker, ze zijn op veilingen getoond als Johan en Wendela en de geschilderde juwelen zijn terug te vinden in de boedelinventaris.[28]
Haak stelt daarentegen dat deze herkomst niet van belang is als het aankomt op de identificatie van de werken. Hij vindt de geschiedenis van de schilderijen te ingewikkeld en hij corrigeert de verwarring rondom de veilingen. Hij komt erop uit op dat een vergelijking tussen de portretten de echte doorslag zou geven, alleen gaat hij hier niet dieper op in. Het zou voor zichzelf spreken dat dit niet Johan en Wendela zijn, aldus Haak.[29]
Deze ingewikkelde identificatiekwestie berust tot nu toe alleen op speculatie, interpretatie, en vergelijkingen. Er is weinig archiefmateriaal en de vroegere veilingcatalogi houden consequent de labels ‘Johan de Witt’ en ‘Wendela Bicker’ aan. Het tegenargument dat ze niet op ‘zichzelf’ lijken, komt door het collectieve beeld dat wij hebben van Johan de Witt. De drie oer-portretten die eindeloos gereproduceerd zijn, zijn hiervan de oorzaak. De enkele portretten van Wendela maken het moeilijk om haar gezichtskenmerken te beoordelen. Daarnaast kunnen de twijfelachtige gelijkenissen van de Verelst-portretten liggen aan de capaciteiten van de schilder. Tot slot weten we simpelweg niet hoe Johan en Wendela er echt hebben uitgezien.
Als de overeenkomende gezichtskenmerken van de drie oer-portretten naast elkaar worden gehouden en dit meten aan de buste en ook aan de Verelst-portretten, dan is het goed mogelijk dat die laatste toch Johan de Witt en zijn vrouw betreffen, maar in een matige, niet-overtuigende uitvoering. Hopelijk roept deze kwestie op tot hernieuwde aandacht voor een onderzoek naar de portretten. Misschien dat daaruit nieuwe aanwijzingen leiden naar de namen van de geportretteerden. Ik heb het gevoel dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd.
Luna Houtzager, 3 juli 2024
[1] Rudi Ekkart, “De portretten van Johan en Cornelis de Witt”, Bulletin/Dordrechts Museum
10 (2005 24.
[2] G.H. Veth, “Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders, XXXIX Pieter Hermansz. Verelst en zijne zonen”, Oud-Holland 14 (1896) 109.
[3] B. Haak, “Johan de Witt en Wendela Bicker?? Bulletin van het Rijksmuseum 14, nr. 3 (1966) 117.
[4] R. Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum Bulletin van het Rijksmuseum 8, nr. 2 (1960) 38.
[5] Johann Wilhelm Kaiser, Beschrijving der schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam met historische aanteekeningen en facsimile’s der naamtekens – Uitgegeven op last den van Minister van Binnenlandse zaken (Den Haag: Algemene Landsdrukkerij, 1880), 559-560.
[6] Tentoonstelling Johan de Witt: Dordrecht, 16 Oct. – 15 Nov. 1925 (Dordrechts Museum, Dordrecht, 1925). Tentoonstellingscatalogus.
[7] Veth, “Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders”, 109.
[8] Tentoonstelling Johan de Witt, 4.
[9] Stan Bussen, “Uit één stuk gehouwen: de raadpensionaris in marmer. Beeldhouwer Artus Quellinus en Johan de Witt”. https://johandewitt.nl/?p=1356
[10] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”.
[11] Haak, “Johan de Witt en Wendela Bicker??”.
[12] Rijksmuseum, “Portret van een man, Herman Verelst,1667”. en “portret van een vrouw, Herman Verelst, 1667”. https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-C-24; https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-C-25
[13] Veth, “Aanteekeningen omtrent eenige Dordrechtsche schilders”, 101-103.
[14] RKD Research, “Herman Verelst”. https://rkdresearch-feature-sprint-fase-2-7c4euofm4dhbja.c.limoengroen.nl/en/detail/https://data.rkd.nl/artists/80199
[15] Huygens Resources knaw, “Verelst, Maria (1680-1744)”. https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Verelst
[16] RKD Research, “Portrait of John Locke (1632-1704) dated 1689”.
https://research.rkd.nl/nl/detail/https://data.rkd.nl/images/287456
[17] RKD Research, “Herman Verelst”. https://rkdresearch-feature-sprint-fase-2-7c4euofm4dhbja.c.limoengroen.nl/en/detail/https://data.rkd.nl/artists/80199
[18] Michael Hoyle en Frits Scholten, “Quellinus’s Burgomasters: A Portrait Gallery of Amsterdam Republicanism”, in: Simiolus: Netherlands Quarterly for the History of Art 32, nr. 2/3 (2006): 108 – 111.
[19] Zie ook Stan Bussen, “Uit één stuk gehouwen: de raadpensionaris in marmer. Beeldhouwer Artus Quellinus en Johan de Witt”. https://johandewitt.nl/?p=1356.
[20] Ekkart, “De portretten van Johan en Cornelis de Witt”, 25-26.
[21] RKD Studies – Dulwich Picture Gallery I, “Adriaen Hanneman”.
https://dulwich-picture-gallery-i.rkdstudies.nl/van-dyck-hanneman/adriaen-hanneman/
[22] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”, 27-29.
[23] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”, 32.
[24] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”, 32-33.
[25] Haak, “Johan de Witt en Wendela Bicker??”, 118.
[26] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”, 36-37.
[27] Boedelinventaris genoteerd door Wendela Bicker, Stadsarchief Amsterdam, Inventaris van de familie De Graeff, nr. 76, portefeuille 3.
[28] Van Luttervelt, “Herinneringen aan Johan en Cornelis de Witt in het Rijksmuseum”, 36-38.
[29] Haak, “Johan de Witt en Wendela Bicker??”, 117-188.