Wanneer je door Johan de Witts uitgaande brieven bladert, zie je meteen dat Kerstmis voor hem eigenlijk geen feestdag was. 25 december duikt verrassend vaak op als datum onderaan zijn brieven over diplomatie, marinezaken, financiën en bestuurlijke kwesties. Het ene jaar stemt hij op Eerste Kerstdag de buitenlandse berichtgeving strak af, het andere jaar bespreekt hij diezelfde dag met Van Nassau-Beverweerd de gevolgen van de Engelse Restauratie. Soms richt zijn aandacht zich op de vloot en vraagt hij Michiel de Ruyter welke schepen het snelst zeeklaar kunnen worden gemaakt. Soms gaat het om iets kleins maar veelzeggend, zoals het terugsturen van een strootje bokking aan een kapitein omdat hij geen geschenken mag aannemen. Het geheel leest alsof Kerst voor de raadpensionaris geen onderbreking was, maar een datum waarop het besturen van de Republiek gewoon door moest gaan.
Ook het netwerk van de raadpensionaris werkte onverminderd door: in de twintig jaar dat hij aan de macht was, ontving hij op 25 december brieven uit plaatsen als Rotterdam, Westminster, Parijs, Szczecin, Kopenhagen, Stockholm, Moskou en Glückstadt. Diplomaten en bestuurders schreven hem op Kerst net zo makkelijk als op elke andere dag.
Brief van Nicolaes Heinsius aan Johan de Witt uit Moskou, 25 december 1669, Nationaal Archief, 3.01.17, 1998.
Toch blijkt uit andere brieven dat de raadpensionaris Kerst soms wél als feestdag zag. Op 1 januari 1671 meldde Johan aan ambassadeur Pieter de Groot dat hij zijn correspondentie even had moeten onderbreken vanwege de ‘invallende Christ-daegen’. In december 1668 hoopte hij met Kerst naar Amsterdam te komen om het met ‘de vordere vrunden bijwesen voor eenige daegen te mogen genieten’. Met andere woorden: hij wilde een paar dagen echt met zijn vrienden doorbrengen.
Johan de Witt aan Jean Deutz, 9 december 1668, NA, 3.01.17, 20.
In de 17e-eeuwse Republiek werd Kerst wel gevierd, maar sober. Gereformeerden hielden één kerstdag zonder rituele uitbundigheid; katholieken vierden het uitgebreider in hun schuilkerken. Tweede Kerstdag bestond officieel niet als kerkelijke feestdag, al hielden veel steden ook 26 december vrij als burgerlijke rustdag. Over de Kerstviering zelf wordt in De Witts correspondentie nooit geschreven, laat staan dat er kerstwensen werden overgebracht. Wat in die brieven wel aandacht krijgt is het Nieuwe Jaar. Correspondenten wensten hem al in de dagen vóór 1 januari voorspoed en zegen toe, soms heel persoonlijk. De burgemeesters van Alkmaar sloten hun brief van 25 december 1665 bijvoorbeeld af met de prachtige formule:
… sullen wij met aanbiedinge onser diensten ende toewenschinge van een gelucksalig nieuwjaer Uwe Ed. Gestr. ende die der selven lief zijn naar jongstige salutatie bevelen de heylige hoede Godes Almachtig, sijnde ende blijvende …
Ook Pasen en Hemelvaart komen in De Witts correspondentie vooral voor als dagen waarop het werk doorging. Zo wordt duidelijk dat religieuze feestdagen in de zeventiende-eeuwse bestuurspraktijk van de Nederlandse Republiek nauwelijks gewicht hadden.