Nadat Cornelis de Witt op 25 juli 1672 gevangen was gezet op beschuldiging van het beramen van een moord op Willem III, zocht Johan de Witt daarover briefcontact met diens echtgenote, Maria van Berckel. Hij had zich op de zaak gestort en had hoop op een gunstige uitkomst.
Vijf brieven daarover van Johan aan Maria zijn bewaard gebleven op het Nationaal Archief, 3.20.66.01, Archief De Witt Beijerman. De eerste brief van 26 juli is gepubliceerd in Johan de Witt en het Rampjaar. Dit artikel handelt over de tweede brief.
Wat was er gebeurd? Barbier Willem Tichelaar was begin juli 1672 naar het huis van Cornelis gegaan om hem te spreken. Kort daarna beschuldigde hij Cornelis ervan hem bij die gelegenheid te hebben gevraagd te helpen bij het beramen van een moord op stadhouder Willem III. Daarop werd Cornelis gearresteerd en gevangen gezet, in eerste instantie in de Kastelenij op het Binnenhof, de plaats waar men in voorlopige hechtenis zat. Pas later zou hij naar de Gevangenpoort worden overgeplaatst.
Johan had zich in de zaak vastgebeten en probeerde via Maria uit te zoeken wat er precies was gezegd in het bewuste gesprek tussen Cornelis en de barbier. Zo was de inhoud ervan doorgegeven aan de stadssecretaris van Dordrecht, die daarop ontboden was naar Den Haag om daarover te getuigen. Ongelukkig genoeg had Cornelis ontkend Tichelaar al langer te kennen, maar dat klopte niet, aangezien hij hem had verhoord vanwege een verkrachting (‘vrouwekracht’ zoals het in onderstaande brief wordt genoemd). In deze brief geeft Johan aan over deze verkrachtingszaak en over de reputatie van Tichelaer meer te weten te willen komen.
Zoals gezegd, de eerste brief van Johan aan Maria staat in de bundel, dit is de tweede brief die Johan één dag later schreef, getranscribeerd door Vicky Eenhoorn, vrijwilliger bij het Johan de Witt brieven project.
Mevrouwe ende veelwaerde suster,
Gisteren hebb’ ick Uw Ed. versocht de moeyte te willen nemen herwaerts over te senden het schriftelijck relaes ’twelck door den secretaris Muys opgestelt soude mogen wesen over ’t gunt Uw Ed.ts L. man aen d’heer borgemeester ende den gem. secretaris tesaemen, off immers aen den gem. secretaris alleen bekent gemaekt heeft nopende ’t gepasseerde tusschen den barbier in de voors. mijne missive vermelt ende den gem. Uw Ed.ts l[ieve] man, off wel eene schriftelijcke verklaeringe door den voorn. secretaris Muys noch in te stellen, in cas het voors. gepasseerde niet bij geschrifte vervatt mochte wesen, ’twelck ick sal tegemoedt sien.
Ende naedemael Uw Ed.ts dienaer die gisteren met een brieff van den heeren gedeputeerden van Dordrecht aen den heere borgemeester derwaerts vertrocken is, ons mede bekent gemaeckt heeft dat de voors. barbier voor desen voorn. vierschaer van Putten geaccuseert is geweest over ondernomen vrouwekracht, ende dat daerop sententie souden wesen gevolgt daer bij de voors. barbier gecondemneert soude wesen Godt ende de justitie om vergiffnisse te bidden, soo meyne ick dat daeraen gelegen is dat wij de voors. sententie mogen machtich worden om deselve aen ’t Hoff te connen exhiberen; weshalven dese sal dienen om Uw Ed. te bidden de moeyte te willen nemen van deselve sententie door de stadthouder van Geervliet ofte den secretaris van voors. vierschaere te doen extraheren, ende daervan eenige copyen authentijcq maecken, van welcke authentycque copyen Uw Ed. alsdan eene herwaerts over gelieve te houden om ons daer van te connen bedienen. Ende indien noch eenige verklaeringen te becomen souden moghen wesen van sijne quaede comportementen, ende wel voornaementl. off hij voorhenen oock eenige haet en quaede genegentheydt tegens den heere ruwaerdt van Putten met discourssen off actiën moge hebben betoont, ’tselve soude, mijns oordeels, mede seer voordeelich connen wesen. Indien Uw Ed.ts l[ieve]man oock aen eenige andere regenten aldaer ende voornaemtlijck aen jegenwoordich dienende schepenen kennisse moge hebben gegeven ofte verhael gedaen van ’t voors. gepasseerde tusschen sijn Ed. ende de voors. barbier, Uw Ed. gelieve mij haere naemen mede over te schrijven.
Wij meynen oock dat het best sal wesen dat den dienaer van Uw Ed.ts l[ieve] man weder herwaerts come om noch daegelijx aen te houden, teneynde hij geadmitteert moge werden bij sijn heer te comen ende hem te dienen. Waermede Uw Ed. in Godes H. bescherminge bevelende, sal ick afbreecken ende verblijven, mevrouwe ende veelwaerde suster,
Uw Ed.ts oodtmoedige dienaer ende geaffectionneerde broeder,
Johan de Witt 1672Haege, den 27en july 1672
Vicky Eenhoorn en Ineke Huysman, 26 maart 2022