Pieter de Graeff (1638-1707), vrijheer van Zuid-Polsbroek en heer van Purmerland en Ilpendam, was een zwager van Johan de Witt. Zijn echtgenote Jacoba Bicker was een zus van Wendela Bicker, die was gehuwd met De Witt. Naast hun familieband deelden de twee mannen ook een hechte vriendschap. De Graeff vormde bovendien een belangrijk Amsterdams aanspreekpunt voor De Witt. Als oudste zoon van Cornelis de Graeff en Catharina Hooft, en echtgenoot van een Bicker, was Pieter de Graeff lid van drie van de voornaamste en meest invloedrijke Amsterdamse regentengeslachten. Zelf was hij onder andere enige tijd schepen in Amsterdam, maar hij had vooral een belangrijke positie als bewindhebber in de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
In de bundel Johan de Witt en het Rampjaar is een brief van hem opgenomen van 19 juli 1672. Deze schreef De Graeff enige weken na de aanslag op het leven van De Witt, waaraan hij ook indirect refereert. Hij uit zijn genoegen over diens herstel, waarover hij vlak daarvoor had gehoord. De brief gaat verder vooral in op twee kinderen van De Witt, die op dat moment bij De Graeff in Amsterdam verblijven. Nu De Witt aan de beterende hand is, maken ze plannen om de kinderen weer terug naar hun vader in het huis op de Kneuterdijk in Den Haag te sturen. Maar er is geen haast bij! De Graeff benadrukt dat hij hun gezelschap zeer aangenaam heeft gevonden.
Het zou niet lang meer duren of de kinderen van De Witt zouden permanent bij De Graeff in Amsterdam komen te wonen. Na de moord op de gebroeders De Witt nam hij namelijk de voogdij over de kinderen van Johan op zich. Uit zijn dagboekaantekeningen blijkt dat ze bij hem in goede handen waren.
Roosje Peeters, 22 februari 2022.