Ooit waren oorlogen eenvoudig: twee krijgsheren zochten een plek uit waar ze hun krijgers elkaar de hersens in lieten slaan, terwijl ze zelf van een heuveltje toekeken. Het leger dat het het langst volhield werd uitgeroepen tot winnaar en veroverde daarmee voor de krijgsheer lijf en goed van de verliezer.
In de loop der eeuwen kreeg de diplomatie een steeds grotere rol. Krijgsheren ontdekten dat je met dreigen en onderhandelen ook een vijand kon verslaan. Een methode die de voorkeur kreeg boven een bloedbad, want het was een stuk goedkoper (en dat het levens scheelde was mooi meegenomen). Werden steden tijdens de Tachtigjarige Oorlog nog lang omsingeld, tijdens het Rampjaar gaf de ene na de andere Nederlandse stad de sleutels aan de vijand op het moment dat het leger van Lodewijk XIV naderde. Zo lukte het de Fransen om in korte tijd door te dringen tot diep in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De overgave van Utrecht
In Johan de Witt en het Rampjaar (1) beschrijft Jasper Dekker hoe de magistraat van Utrecht op 19 juni een deputatie naar de Fransen stuurde, toen de vijand met slechts 2400 man voor de stad opdook. Twee Utrechtse burgemeesters boden de Fransen de sleutels aan. De stad capituleerde, en wist daarmee plundering te voorkomen.
Het was niet alleen de dreiging van het leger die dit veroorzaakte. Kort ervoor was een conflict ontstaan met Willem III: de stad had geweigerd het Staatse leger binnen de muren toe te laten. Hierop is Willem III met al zijn soldaten naar Holland vertrokken, zonder een enkel regiment ter verdediging van Utrecht achter te laten. De Utrechters voelden zich in de steek gelaten.
Had Utrecht, zelfs zonder bijstand van Willem III, een belegering kunnen doorstaan? Wie weet, wellicht. Een grote stad als Utrecht, met meer dan 30.000 inwoners en het aantal schutters dat de 2400 Franse tegenstanders overtrof, had zich kranig kunnen weren. Maar de Utrechters waren te bevreesd. De angst was in de voorgaande maanden onder de burgers aangewakkerd door een betrekkelijk nieuw fenomeen: de verspreiding van nepnieuws en desinformatie op een ongekende schaal.
Natuurlijk, tijdens een oorlog sneuvelt de waarheid altijd als eerste. Dat de ware reden voor een oorlog meestal in nevelen gehuld blijft is al zo oud als de veldtochten van Rome. In de middeleeuwen was het angstige gefluister dat door de komst van vluchtelingen een optrekkend leger vooruitsnelde een bekend gegeven. Echter, in 1672 werd daar iets nieuws aan toegevoegd: de verspreiding van nieuws en opinies via drukwerk.
Blauwboekjes
Blauwboekjes, zoals pamfletten toen vaak genoemd werden, waren er in allerlei soorten en maten. In oorlogstijd zijn mensen nog meer dan onder normale omstandigheden op zoek naar informatie. De Prinsgezinden, die de jonge Willem III graag als kapitein-generaal van het Staatse leger aangesteld zagen worden, waren zeer bedreven in het verspreiden van pamfletten.
De hoeveelheid pamfletten was ongekend in het Rampjaar, er verschenen meer dan 1600 verschillende titels met een totale oplage van een miljoen, waarbij men moet bedenken dat de exemplaren zich onder een groter publiek verspreidden(2). In trekschuiten en bij verkopers waren ze te koop voor een of twee stuivers. Pamfletten waren een verdienmodel. Drukkers hielden er een goed belegde boterham aan over en hoe schandelijker de beschuldigingen, hoe meer exemplaren er werden verkocht. Als je geluk had werd een pamflet door de Staten van Holland verboden: dan wilde het publiek het helemaal lezen en liep je binnen.
Vaak anoniem of onder pseudoniem trok men stevig van leer tegen het regime van raadpensionaris De Witt. Hierbij werd het publiceren van leugens en onwaarheden niet geschuwd. Lezers werden opgejut en opgehitst. Johan de Witt zou de Republiek verkocht hebben aan de Fransen (niet waar), de oorlog zou voorbij zijn als Willem III het bevel zou voeren, omdat zijn Engelse oom Charles II dat tevreden zou stellen (niet waar) en ergere beschuldigingen aan het adres van die duivel De Witt (allemaal ook niet waar).
Prinsgezinde schrijvers van pamfletten hadden deze pamflettenoorlog in het voorjaar van 1672 in gang gezet om de druk op een aanstelling van prins Willem III te vergroten, maar een van de onbedoelde neveneffecten was dat inwoners van de Republiek voor het eerst in de geschiedenis op zo’n grote schaal geconfronteerd werden met nepnieuws en desinformatie, dat angst de overhand nam. Men wist niet meer wat waar was en wat niet. Burgers gaven de moed op en staakten hun verzet tegen de vijand.
Hoewel het verspreiden van nepnieuws en desinformatie nog niet zo categorisch werd ingezet als Poetin dat heden ten dage doet bij de aanval op Oekraïne, waren de principes in de zeventiende eeuw niet anders. Machthebbers begonnen in te zien dat je er een oorlog mee kon winnen.
Het was Willem III – inmiddels stadhouder – die in 1688 bijzonder succesvol gebruikt maakte van deze methode. Tijdens de Glorious Revolution nam hij zelfs een drukpers mee om pamfletten te drukken. Het stelde hem in staat een koninkrijk te veroveren zonder bloedvergieten. (3)
Jean-Marc van Tol, 25-02-22
Noten
(1) Huysman, I. en R. Peeters (eds), Johan de Witt en het Rampjaar, een bloemlezing uit zijn correspondentie (Soest 2022), 183-190.
(2) Reinders, M., Moord en media in de 17e eeuw: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/moord-en-media-in-de-17e-eeuw/
Zie ook: Reinders, M., Gedrukte chaos. Populisme en moord in het Rampjaar 1672 (Amsterdam 2010), 58-105.
(3) Zie: https://geschiedenismagazine.nl/hoe-bloedeloos-was-de-glorious-revolution-1688