Op Nieuwjaarsdag 1 januari 1669 zal Johan de Witt bedroefd hebben teruggedacht aan het voorgaande jaar. Op 1 juli was namelijk zijn geliefde echtgenote Wendela Bicker gestorven, kort na het overlijden van hun dochtertje Elisabeth. Daarna stond Johan er met zijn vijf overgebleven kinderen alleen voor, terwijl drukke werkzaamheden zijn tijd bleven opslokken. Uit zijn correspondentie kunnen we opmaken dat zowel zijn eigen familieleden als die van Wendela insprongen bij de opvang van zijn kinderen.
Zoals toen ook al gebruikelijk was, klom Johan op de eerste dag van het jaar in de pen om zijn naasten een gelukkig nieuwjaar te wensen. Zo schreef hij brieven aan Michiel de Ruyter, aan zijn zwager Jean Deutz, echtgenoot van Wendela’s zus Geertruid, aan zijn schoonzus Jacoba Bicker, echtgenote van Pieter de Graeff en aan diens moeder Catharina Hooft, weduwe van Cornelis de Graeff. Twee brieven lichten we er hier uit.
In onderstaande brief verontschuldigt De Witt zich bij De Ruyter dat hij niet langs heeft kunnen komen omdat de maaltijden waarvoor hij in Amsterdam was uitgenodigd tot diep in de nacht uitliepen. Hij had met zijn kinderen kerst gevierd bij zijn schoonfamilie Deutz-Bicker in Amsterdam op de Keizersgracht. Johan vond het huis van Michiel de Ruyter aan de Prins Hendrikkade daarvandaan te ver weg om hem een bezoek te brengen, net als dat hij geen tijd had gehad om bij andere vrienden in Amsterdam langs te gaan.
Aen de heere luitenant-admirael De Ruyter, den 1en jan. 1669
Mijnheere,
Dese sal voornaementlijck dienen om Uw Ed. toe te wenschen alle geluck, heijl ende voorspoedt in het jegenwoordige nieuwe jaer, ende om Uw Ed. meteenen te betuijgen dat het mij van herten leedt is geduijrende mijn aenwesen tot Amstelredam mijn plicht ontrent Uw Ed. niet te hebben connen voldoen. Den eersten dach van mijn aencomste ben ick versproocken ende verseijt geweest voor alle de maeltijden die ick binnen deselve stadt gegeten hebbe, ende is den tijdt daermede, naer de manniere aldaer in gebruijck sijnde, doorgaens tot een stuck in de nacht doorgeloopen, soodat ick tot mijn leedtwesen, misschien ende oock mits de verre distantie tusschen Uw Edl.s woonplaetse ende mijn logement Uw Ed. volgens mijn voornemen mijn geringen dienst aen desselfs logement niet hebbe connen comen presenteren, gelijck ick voorwaer oock in de selve faulte ten aensien van veel andere van mijne naeste ende beste vrunden, alhoewel noch naeder bijwonende, om deselve reden vervallen ben. Waerover ick bij desen van Uw Ed. vergiffnisse bidde ende verblijve met verseeckeringe dat ick waerlijck ben, ende altijds sal blijven etc.
Haege, den 1en jan. 1669
In de brief aan zijn zwager Jean Deutz dankt De Witt hem voor de verrassing die hij aantrof op de terugweg van de logeerpartij. Hij en zijn kinderen waren niet alleen gastvrij ontvangen bij de familie Deutz in Amsterdam, maar er was hen voor de terugreis door Wendela’s zus Geertrui zoveel eten en drinken toegestopt dat ze onderweg maar een klein gedeelte hadden kunnen verorberen. Het past bij De Witt dat hij vervolgens netjes om de rekening vroeg. Ook was hem nog te binnen geschoten dat zijn zwager hem had beloofd te laten weten of de financiële afwikkeling van de nalatenschap van Wendela in orde was. Tot besluit wenst zijn Johan zijn zwager en schoonzus alle geluk, heil en voorspoed in het nieuwe jaar.
Aen de heer Jean Deutz, den 1en jan. 1669
Mijnheere ende broeder,
Het heeft mijn waerde suster, Uw Edl.s alderlieffste, geliefft ons niet alleenlijck t’uwen huijse overvloedichlijck te onthaelen, maer daerenboven noch te demitteren met volle corven spijs ende volle flesschen dranck die wij op de reijse gewaer geworden sijn, ende daermede wij ons alhier noch vervullen, hebbende niet meer dan een klein gedeelte op de reijse connen nuttigen; ick vinde mij verplicht Uw Ed. over alle ’tselve bij desen hoochlijck te bedancken, met versoeck dat Uw Edl.s beminde alhier mijne oodtmoedige danckseggeinge voor haere groote, jae selfs overtollige voorsorge, mede vinden mach.
De reeckeninge sal ick, volgens toesegginge, verwachten. Maer alsoo mij nu te binnencomt dat ick aldaer sijnde vergeten hebbe Uw Ed. te vraegen off Uw Ed. d’overgesonden reeckeninge ofte den staet van de goederen van mijne overleden huijsvrouwe, ende van mijne kinderen hadde oversien ende sonder abuijsen bevonden, neme ick bij desen de vrijmoedigheyt om te versoecken daervan met een letterken te mogen werden geadverteert. Ende hiermede Uw Ed. nevens desselfs beminde toewenschende alle geluck, heijl ende voorspoet in ’t jegenwoordige nieuwe jaer, sal ick affbreecken ende verblijven etc.
Haege, den 1en jan. 1669
Ineke Huysman, 1 januari 2023