In het archief van Johan de Witt ligt een curieus document. Het is concept-resolutie van de Staten van Holland, door De Witt zelf geschreven, waarin staat dat Hollandse compagnieën in Overijssel het bevel krijgen onderdrukte groepen met alle middelen, ‘jae met lijff ende goedt,’ te beschermen. De Witts voorstel ging nog verder, Holland zou haar bondgenoot met ‘de sterkcke handt’ moeten bijspringen, ‘ende haer vigoreuselijck [met volle kracht]’ moeten ondersteunen.[1] Wat was er in Overijssel aan de hand en waar komt deze krijgszuchtige taal van onze doorgaans zo bedaarde en weloverwogen raadpensionaris vandaan?
Om met de eerste vraag te beginnen, Overijssel was sinds april 1654 in de ban van een conflict over de verkiezing van de nieuwe drost van Twente. De gemoederen liepen zo hoog op dat er in de Staten van Overijssel een heus schisma plaatsvond; er ontstond een aparte Statenvergadering in Zwolle, gesteund door Kampen en de ridderschap, en één in Deventer. Het schisma kreeg gevolgen voor de hele Republiek, want de Zwolse Staten besloten het stadhouderschap in het gewest te herstellen en aan te bieden aan de Friese stadhouder, graaf Willem Frederik van Nassau-Dietz. In Deventer was men fel tegen de benoeming van de Friese graaf, want dat tastte de Ware Vrijheid in Overijssel aan. De Deventer Staten zochten steun bij Holland.
Johan de Witt was erg gevoelig voor de hulpverzoeken uit Deventer. Hij wilde ook voorkomen dat Willem Frederik stadhouder werd van Overijssel, omdat hij bang was dat andere gewesten dit voorbeeld zouden volgen en omdat hij de Friese stadhouder niet vertrouwde vanwege diens rol in de aanslag op Amsterdam (in 1650). Via Rabo Herman Schele, een Overijsselse edelman met staatsgezinde sympathieën, bleef De Witt op de hoogte van de gebeurtenissen in het gewest, zoals van de verkiezing van Willem Frederik, het aanstellen van een griffier en het maken van een eigen zegel door de Zwolse Staten.[2]
Eind 1654 liepen de gemoederen in Overijssel zo hoog op, dat er geruchten de ronde deden dat de Zwolse Staten met geweld de zaken in het gewest naar hun hand wilden zetten. Deventer gezanten, onder wie Schele, spoedden zich naar in Den Haag om de Staten van Holland om hulp vragen. De zaak bleek loos alarm, maar een half jaar later was de situatie opnieuw zeer gespannen en weer verschenen de Deventenaren in de Staten van Holland. De Witt nam de vrees voor militaire plannen van de Zwolse Staten zeer serieus. Of dat terecht was, of dat De Witt zich te veel had laten beïnvloeden door de partijdige verslagen van Schele, is nu lastig na te gaan. Misschien was hij bang voor een nieuwe staatsgreep door Willem Frederik? Hoe dan ook, de raadpensionaris stelde op 25 maart 1655 de concept-resolutie op, waarin de Hollandse troepen in Overijssel het bevel kregen om Deventer bij te staan als de Zwolse Staten overgingen tot geweld. Deze steun was De Witt veel waard, want hij heeft drie keer geprobeerd de resolutie aangenomen te krijgen.[3]
Zo ver kwam het echter niet. Er waren steden in de Staten van Holland die de resolutie steunden, maar Leiden en vooral Amsterdam hielden het hoofd koel. In de Amsterdamse vroedschap kwamen de ‘Overijsselse questen’ geregeld aan de orde. Burgemeester Cornelis de Graeff – Johans oom! – was gedeputeerde ter dagvaart en hij zei te verwachten dat de resolutie ‘sonder twijffel met hevicheyt door den Raetpensionaris en eenige leeden sal gedreeven warden.’ Het beste was volgens hem om de besluitvorming over de resolutie te vertragen. Bovendien ging de vroedschap ervan uit dat ‘den Raetpensionaris, merckende eenige tegenstant deser stadt, de saecke soo heevich niet sal dryven’.[4] En zo ging het ook: de concept-resolutie verdween uiteindelijk in De Witts archief en bleef daar tot nu toe min of meer onopgemerkt.[5]
De krijgshaftige taal van Johan de Witt en zijn herhaalde pogingen om militair in te grijpen in Overijssel passen eigenlijk slecht bij het beeld dat er van hem bestaat als een proto-polderaar. Praten, overleggen, soms ‘pousseren’ [druk uitoefenen] en manipuleren, maar geweld gebruiken, dat past niet bij De Witt. Zo schreef hij bijvoorbeeld: ‘In sodaenige saecken is [het] dickmaels tot groote cracht van ’t werck dienende, dat yeder daerinne soo wat van sijn sinnelyckheydt heeft.’[6] We moeten ons echter bedenken dat oorlog voor De Witt en zijn tijdgenoten veel dichterbij was dan voor ons, moderne Nederlanders. De Witt maakte de laatste fase van de Tachtigjarige oorlog nog bewust mee en hij werd midden in de Eerste Engelse oorlog (1652-1654) raadpensionaris van Holland. Intern had de Republiek net de staatsgreep van Willem II achter de rug en de man die daarin een prominente rol speelde liep nog vrij rond… Kortom, de Republiek was in het midden van de zeventiende eeuw geen vreedzaam klein landje aan de Noordzee en dat was haar leider ook niet.[7]
Hoe liep het trouwens af in Overijssel? Beide partijen bleven elkaar – op een enkel gewelddadig incident na – verbaal de tent uitvechten, totdat de Zwolse Staten, moe van al het geruzie, Johan de Witt vroegen om te bemiddelen. Samen met zijn Amsterdamse oom wist hij beide partijen in 1657 te verzoenen.
Jaap de Haan, 12 juni 2020
[1] NA, 3.01.17, archief Johan de Witt, [oud] inv. nr. 2668 (6).
[2] R. Fruin en N. Japikse, Brieven aan Johan de Witt, 2 delen (Amsterdam 1919-1922) deel 1, 103 e.v.
[3] Zie hierover Hans Bontemantel, Resolutien van den Raad, 23 maart en 16 april 1655. Bontemantel beschrijft hoe De Witt met een truc de resolutie wilde doordrukken, namelijk door de absente leden mee te tellen als voorstemmers. Stadsarchief Amsterdam (SAA), collectie handschriften, Hans Bontemantel, toegangsnummer 5059.
[4] Bontemantel, Resolutien van den Raad, 17 april 1655.
[5] C.H.Th. Bussemaker noemt het document in zijn Geschiedenis van Overijssel gedurende het eerste stadhouderlooze tijdperk, 2 delen(’s-Gravenhage 1888) I, 109, maar de moderne De Witt-biografen Japikse, Rowen en Panhuijsen besteden geen aandacht aan zijn poging tot militaire interventie in Overijssel.
[6] In een brief aan Coenraad van Beuningen en Willem Nieuwpoort over totstandkoming van de Acte van Seclusie, 7 augustus 1654. In: R. Fruin en G.W. Kernkamp, Brieven van Johan de Witt, 4 delen (Amsterdam 1906-1913) deel I, 208.
[7] De krijgszuchtige houding van de Nederlanders, zowel binnen als buiten Europa, komt naar voren in de serie Militaire geschiedenis van Nederland: deel 1 De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog (1568-1648), deel 2 Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa (1595-1814) en deel 3 Krijgsmacht en handelsgeest. Om het machtsevenwicht in Europa (1648-1813)