In 1663 brak in Amsterdam de pest uit. Hoe de dodelijke ziekte de Republiek bereikte is niet met zekerheid te zeggen, maar vermoedelijk hebben ratten van een schip dat lange tijd in de Levant had vertoefd, de pest via het besmette Smyrna of Algiers naar de stad gebracht. [1] Amsterdam was een knooppunt van handel, niet alleen internationaal, maar ook voor het achterland, en de ziekte zou zich als een olievlek over de rest van de Republiek verspreiden.
De pest woedde in de zeventiende eeuw op vele plekken in Europa. De ziekte werd soms verward met de pokken, varola major of variola minor, die tegelijkertijd heerste.
Johan de Witt, wiens schoonfamilie een Amsterdamse achtergrond had, maakte zich zorgen om zijn zwager, Pieter de Graeff (1638-1707), zoon van Cornelis de Graeff, heer van Zuidpolsbroek en getrouwd met Jacoba Bicker (1640-1695), jongere zus van Johans echtgenote Wendela Bicker (1635-1668). In een brief van 20 oktober 1663, waarin Johan eerst uitvoerig een financiële kwestie behandelt, schrijft hij aan zijn zwager:
Wij verlangen te mogen vernemen of uw echtgenote, onze waarde zuster, haar tweede pokjes ook al zo gemakkelijk draagt als de eerste. We zullen voorts gaarne eens met een letterken [=briefje] van de dispositie [=gesteldheid] van de vrunden [=vrienden] geadverteerd zijn [=geïnformeerd worden] aangezien wij alhier bericht worden dat de ziekte aldaar al vrij wat begint te grasseren [=heersen]. [2]
Blijkbaar wist De Witt niet of zijn schoonzuster dan wel aan de pest of aan de pokjes te prooi was gevallen; het lijkt aannemelijk dat ze voor de tweede keer de mildere variant van de pokken onder de leden had. [3] De Graeff antwoordt aan De Witt, na hem uitvoerig bedankt te hebben voor de financiële hulp:
(…) gisteren met mijn vader, moeder, huisvrouw en dochter uit de Wijk hier gekomen met de bedoeling om aanstaande woensdag weer naar Soestdijk te vertrekken, om daar enige tijd te verblijven. Mijn huisvrouw is gezond, God zij geloofd, en ik hoop dat ze het net zo goed verdraagt als vorig jaar (…) [4]
De Graeff beschrijft voorts de situatie in Amsterdam:
Hier zijn verleden week 375 doden geweest, de week ervoor 301 (gisteren acht dagen geleden) en gisteren veertien dagen terug meen ik 222 doden, welk getal schielijk vermeerderd is, hoewel er nog maar weinig lieden van aanzien gestorven zijn. Onder die wel, de heer Jan Ansloo [5], met zijn huisvrouw, die ervan beschuldigd was geweest een kind gekocht te hebben. De ziekte, zegt men, gaat door de hele stad, hoewel Kattenburg[6], waar de ziekte zich naar het schijnt het eerst openbaarde, wel het meest werd getroffen. Al onze vrienden – voor zover ik gehoord heb – zijn nog goed te pas.
Pieter de Graeff, 23 oktober 1663
Mijn vader, moeder en lieve huisvrouw laten u, onze waarde zuster en gehele familie zeer groeten.
375 doden in een week! In Amsterdam! Wat zou Pieter de Graeff van de huidige besmettingscijfers vinden? [7]
Jean-Marc van Tol, 1 augustus 2021
Noten
[1] Noordegraaf, L. en Valk, G. De Gave Gods. De pest in Holland vanaf de late Middeleeuwen. Amsterdam 1996, 45.
[2] Nationaal Archief, Archief Johan de Witt, 3.01.17, 12_0452
[3] De ‘pokjes’ moeten niet onderschat worden omdat ze soms ook tot de dood leidden, zoals bij prins Willem II van Oranje in 1650 en diens vrouw prinses royaal Mary Stuart in 1661. Blijkbaar had Jacoba Bicker een eerdere aanval overleefd.
[4] Nationaal Archief, Archief Johan de Witt, 3.01.17, 2534_0016.
[5] Jan Anslo (II), 1635-1663), gehuwd met Margaretha Bas (1641-1663). Begraven op 20 oktober 1663. Bron: https://research.frick.org/montias/details/113/page:2 Over het gerucht rond het kopen van een kind is mij niets bekend, maar De Graeff noemt het waarschijnlijk, suggererend dat de ziekte hen als straf van God getroffen heeft.
[6] Kattenburg is het havengebied op het meest westelijk van de drie Oostelijke Eilanden in Amsterdam.
[7] Aantal coronabesmettingen in Amsterdam, week 29, 29 juli 2021: 3130. Aantal doden op 29 juli (voor heel Nederland): 3.