Op 24 juni 1661 schrijft raadpensionaris Johan de Witt aan de extraordinaris ambassadeurs in Engeland, Johan Lodewijk van Nassau (Heer van Beverweerd, Odijk en Lek) en Simon van Hoorn, over het verlenen van een nieuwe commissie[1] door Karel II van Engeland aan Gerbrandt Sas van den Bossche (±1625-?) als advocaat van Engelse zaken aan het Hof van Holland. Hij bericht dat
De saecke van den advocaet Zas is ter Gener[aliteyt] mede in deliberatie geweest, doch hebben haer de meeste provinciën dienaengaen[de] geconformeert met de resol[utie] van Hollandt U Ede[len] voor desen toegesonden, sonder dat echter daerop eenige conclusie aengeteeckent is, maer hebbe ick ter begeerte van haer Ho[og] Mo[genden] aengenomen Uwer Ede[len] van ’t gepasseerde dienaengaende te adverteren, ende in specie boven ende behalven ’tgene ick U Ede[len] raeckende deselfs persoon den 10e deses geadverteert hebbe dat den voorn[oemde] Zas voor desen ter handen gestelt geweest zijnde seeckere geconditionneerde resol[utie] bij haer Ho[og] Mo[genden] genomen op [de] commissie hem bij de gewesenen Protector Olivier Cromwel gegeven, hij eenigen tijdt daer naer tegens de agent van haer Ho[og] Mo[genden] spreecken[de] van [de] [voorschreven] resol[utie], met d’aldervilainste expressiën gesegt heeft dat hij aen die resol[utie] sijn hinderste soude vegen; […].[2]
De diplomatieke verhoudingen tussen Engeland en de Republiek waren na de Restauratie van Karel II in 1660 niet hecht te noemen. Verschillende incidenten wakkerden het onderlinge wantrouwen tussen de twee zeemogendheden aan, waardoor de onderhandelingen over een vriendschapsverdrag meer dan eens spaak liepen. Denk hierbij aan debatten tussen beide landen over kleine details in het concept traktaat, het terugsturen van de beruchte ambassadeur George Downing naar de Republiek en het vergeven van kaperbrieven aan binnen- en buitenlandse zeelieden om andermans schepen te veroveren. Hoewel verschillende historici al boekwerken vol hebben geschreven over deze te nemen hordes in de aanloop naar de alliantie tussen de Republiek en Engeland, is het incident rondom Gerbrandt Sas nooit uitgelicht. Terwijl het verlenen van deze commissie daadwerkelijk kwaad bloed zette bij de gedeputeerden van de Staten van Holland. Maar wie is deze Gerbrandt Sas en hoe is dit zover gekomen?
Lieuwe van Aitzema beschrijft in zijn ‘Saken van Staet en Oorlogh’ de benoeming van Gerbrandt Sas op 20 juni 1658 tot ‘Advocaet van de Engelsche Natie hier te Lande […]’ op commissie van Protector Oliver Cromwell.[3] Sas werd aangesteld om de vele klachten van Engelse burgers over het innemen van schepen door de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Indië, vooral rond Bantam, aan te kaarten bij de Admiraliteiten.[4] Zijn loopbaan bij het Hof van Holland verliep echter niet zonder problemen: De Witt beschrijft dat, naast de eerdere opmerking van Sas, ‘hij oock doorgaens de collegiën ter Admiral[iteyt] met dreygementen ende andere onhebbelijckheden heeft bejegent; […].’[5] Maar in juni 1659 viel Sas door de mand. Aitzema schrijft
[…] dat de Avocaet Gerbrandt Sas, de Consul of Advocaet van de Engelsche Natie alhier/ hebbende yemandt op straet des avondts gheaggresseert ende in’t aengesicht gequetst/ is daer over ontboden voor de Heeren van’t Hof/ ende alsoo hy seyde te sijn een Ministers van de Protector der Republijcke van Engelandt ende declineerde; soo is hy eerst bewaert in een besloten Kamer/ daer na in de Castelenye/ ende eyndlijck is gheset op de Gevangen Poorte.[6]
Uit een verslag van het proces tegen Gerbrandt Sas blijkt dat de advocaat tijdens een wandeling met zijn vrouw, zijn twee nichtjes en ‘een ander persoon’ op eerste Pinksterdag ene heer Jacob Staets te lijf is gegaan, nadat de gemelde heer Staets enkele onbeleefde opmerkingen maakte en ‘jae selfs tusschen [Sas] ende zijne huisv[rouwe] ingedrongen nietjegenstaende dat [Sas] te voren denselven Staets hadde aengeseyt dat sulcx impertinent was, […].’[7] Zo heeft de advocaat hem onder andere een ‘sufflet’[8] gegeven en met de platte kant van de rapier van zijn dienaar een paar rake klappen uitgedeeld, waardoor de heer Staets ‘seer swaerl[ijck] aen sijn oge gequetst is, […].[9]
Tijdens Sas’ gevangenschap schoot (toen nog) resident George Downing hem te hulp. In eerste instantie leek dit te mislukken. Op de klacht van Downing over de detentie van de advocaat die volgens hem inging tegen het volksrecht, werd hem meegedeeld ‘dattet oock teghen het recht aller Volckeren was yemandt in via Publica te aggresseren.’[10] Op het argument dat Sas een ‘minister’ van Engeland was en mede daarom niet berecht mocht worden in de Republiek, verklaarden de raadsleden van het Hof dat – als de advocaat daadwerkelijk bij resolutie tot vertegenwoordiger van Engeland was aangesteld – dit alleen gold voor ambassadeurs, niet voor residenten, consuls of advocaten.[11]
Op 1 juli 1659 spraken de vertegenwoordigers van het Hof van Holland de volgende straf uit:
Mr. Gerbrant Sas Advt. verklaert niet admissibel tot enige ampten, officiën ofte digniteyten, gecondemneert in een amende van duysent ponden te xl grl. ende ontseyt voor den tijt van ses jaren den lande van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, ende gecondemneert in de kosten ende misen van Justicie.’[12]
Totdat Sas de amende en de kosten van het proces zou hebben betaald, bleef hij vast zitten in de Gevangenpoort. Sas’ straf kwam echter te vervallen toen resident Downing zijn credentialen ontving en de vrijlating van de advocaat eiste:
Dienvolgens is deselve advocaet den vijfthienden deses op den middagh in de carosse van den heer Downingh van de Ghevangen-Poort af gehaelt. Sonder pets van de sententie te voldoen. Soodat inderdaedt den Advocaet meer contentement hadde als het Hof. […] Een van die selve hadde gheseydt/ nu moghen wy andere Criminele oock wel laten loopen.[13]
Volgens De Witt was de enige voorwaarde die werd gesteld aan de vrijlating van Gerbrandt Sas dat de advocaat niet meer op Engelse commissie in de Republiek te werk gesteld zou worden. Een voorwaarde waar resident Downing toendertijd mee akkoord ging.[14]
De verwondering die in de Staten-Generaal heerste toen men op de hoogte kwam van het nieuws dat Karel II opnieuw commissie had verleend aan Gerbrandt Sas om wederom tot advocaat tot Engelse zaken benoemd te worden, is dan ook niet vreemd. Of ambassadeur Downing hier een rol in heeft gespeeld of dat Karel II dit op eigen houtje heeft bedacht, is niet duidelijk. Maar veel meer dan een commissie is het nooit geworden: op 9 juni 1661 – nog vóór de ambassadeurs in Engeland de brieven van De Witt hadden ontvangen – werd door de Staten van Holland besloten dat ‘den meergenoemden Sas geensints admissibel houden tot de exercitie van de Commissie hierbooven geroert, en dat oversulks de saake aldaar daar heenen sal werden gedirigeert, ten aangeseid, dat hy sig binnen deese Landen de voorgeroerde functie geensints sal hebben aan te maatigen.’[15] Daarbij werd er een algemene resolutie uitgevaardigd, waarin werd vermeld
[…] dat van nu voortaan geene Ingezeetenen deeser Provincie ofte Onderdaanen van haar Edele Groot Mog[enden] sal werden gepermitteert, haar in qualiteit als Ambassadeurs, Residenten of Agenten aan deesen Staat, of ook in eenige andere Ministeriale qualiteit van Koningen, Republicquen, Princen, Staaten of Steeden alhier te laaten employeeren; […].[16]
Ten slotte vroeg De Witt aan de ambassadeurs in Engeland of zij bij Karel II konden voorleggen dat ‘sijne Maj[esteyt] de voor[schreven] advocaet Zas voortaen moge negligeren, ende abandonneren, te meer alsoo hij is een onderdaen van desen Staet, ende niet van de Co[ningh] van Groot Britanniën, ende dat oversulx sijne Maj[esteyts] eere ofte respect daer door in ’t alderminste niet en werdt geraeckt.’[17]
De zaak van advocaat Sas bleek een obstakel in de internationale verhoudingen tussen de Republiek en Engeland. Maar voor nu leek het gevaar geweken… Voorlopig dan.
Over het verdere leven van Sas zijn alleen flarden van informatie te vinden. Maar dat zijn eerdere ervaringen met het rechtssysteem hem nog niet op het rechte pad hadden gebracht, is wel zeker. Zo komt de advocaat nog (minimaal) één keer voor in het procesboek van het Hof van Holland. In een zaak in 1663, aangespannen tegen ene Jean Marie de Verprez wordt Sas (nu als advocaat van het Hof) verdacht van het aansporen van de verdachte om een steekpenning aan de advocaat-fiscaal te geven om zo diens zaak te bespoedigen. Sas werd hiervoor zes weken geschorst.[18]
Volgens O. Schutte verbleef Sas rond 1672 in Engeland, waaruit hij op verdenking van spionage verbannen werd. Kort daarna probeerde Sas opnieuw Engeland binnen te komen, om met toestemming van Willem III van Oranje over vrede te onderhandelen. Toen hij daar aankwam zonder geloofsbrieven of paspoort, werd hij gearresteerd en opgesloten in de Tower. Pas aan het einde van de oorlog werd Sas voor andere gevangenen uitgewisseld. De voormalige advocaat werd uiteindelijk benoemd tot secretaris van de Admiraliteit op de Maze in 1676 en op 22 oktober 1680 tot ridder geslagen als 1st baronet of Holland.[19]
Dat men aan het einde van de zeventiende eeuw zijn ‘aldervilainste expressiën’ was vergeten, blijkt wel uit het volgende gedicht van Samuel Sylvius:
‘Dus leeft het beeld van Sas op ‘t veld van dit papier,
Al grijst het hair op ‘t hoofd, ‘s Mans ógen zijn vol vier;
De tong is hier wel stom, maar levende is ze ontsteken
Om staat-orakelen ten dienst van ‘t Land te spreken:
Dat bleek, toen Karel hem in Engeland Ridder sloeg,
Die ‘s Keurvorsts, Zéraads zorg steeds in zijn harte droeg.’[20]
Janneke Groen, 11 maart 2020.
[1] In dit geval bestaat het verlenen van een commissie uit het vergeven van een ambt of titel aan één of meerdere personen. Meestal krijgt de persoon in kwestie een opdracht toegewezen waarmee hij uit naam van diegene die de commissie heeft verleend, aan de slag gaat.
[2] Johan de Witt aan Johan Lodewijk van Nassau-Beverweerd en Simon van Hoorn, 24 juni 1661. Nationaal Archief (hierna NA), archief Johan de Witt, 3.01.17, 10, fol. 420.
[3] Lieuwe van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, In, ende omtrent de Vereenigde Nederlanden, Beginnende met het Jaer 1657, ende eyndigende met het Jaer 1663. Vierde Deel (Den Haag, 1669) 298.
[4] Idem, 299.
[5] De Witt aan Nassau-Beverweerd en Van Hoorn, 24 juni 1661. NA, archief Johan de Witt, 3.01.17, 10, fol. 420.
[6] Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, Vierde Deel, 507.
[7] Proces tegen ‘Mr. Gerbrant Sas Advt.’, 1 juli 1659. NA, Hof van Holland, 3.03.01.01, 5656.
[8] Dit is een verouderde term voor een oorvijg.
[9] Proces tegen ‘Mr. Gerbrandt Sas Advt.’, 1 juli 1659. NA, Hof van Holland, 3.03.01.01, 5656.
[10] Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, Vierde Deel, 507.
[11] Ibidem.
[12] Proces tegen ‘Mr. Gerbrandt Sas Advt.’, 1 juli 1659. NA, Hof van Holland, 3.03.01.01, 5656. Deze straf werd gebaseerd op ‘[…], alle ‘t welcke wesende saken van seer quaden gevolge niet excusabel van straetschenderije ende daeruyt niet als dootslagen te verwachten stonde, […].’
[13] Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, Vierde Deel, 508.
[14] De Witt aan Nassau-Beverweerd en Van Hoorn, 10 juni 1661. NA, archief Johan de Witt, 3.01.17, 10, fol.401-402.
[15] Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, genoomen in haar Edele Groot Mogende Vergaderinge, na voorgaande beschryvinge gehouden t’seedert den 23 February 1661, tot den 9 April daar aan volgende, 199. Zie: https://books.google.nl/books?id=O6ECwCrcSKoC&hl=nl&pg=PP1#v=onepage&q&f=true.
[16] Ibidem.
[17] De Witt aan Nassau-Beverweerd en Van Hoorn, 24 juni 1661. NA, archief Johan de Witt, 3.01.17, 10, fol.423.
[18] Proces tegen ‘Jean Marie de Verprez’, 22 juni 1663. NA, Hof van Holland, 3.03.01.01, 5656.
[19] O. Schutte, Repertorium der Nederlanse Vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag, 1976) 120-121.
[20] Pieter de Hondt (pub.), Gedigten van Samuël Sylvius. Het Eerste Deel bevattende Gezangen, Bruiloft-digten, Verjaar-digten (Den Haag, 1729) 198.