Het boek Johan de Witt en Frankrijk is sinds kort verkrijgbaar. Toch wil ik in deze blog terugblikken op de bundel die vorig jaar werd uitgegeven, Johan de Witt en Engeland. In dat boek gaat het onder andere over de Vrede van Breda (1667) en de Triple Alliantie (1668) tussen Engeland, Zweden en de Republiek en springt daarna direct door naar het Rampjaar (1672). Die tussenliggende periode is ook zeer interessant en de moeite waard om nader uit te lichten.
Tussen 1667 en 1672 was de Zeeuw Johan Boreel (1621-1673) gezant namens de Republiek in Engeland.[1] Zijn ambassade was geen groot succes en zijn diplomatieke kwaliteiten worden in de weinige literatuur die hem benoemt nadrukkelijk betwist.[2] Zo beschreef de biograaf van Johan de Witt, Herbert H. Rowen, hem als volgt: ‘He was to go down in history as the paragon of the diplomatic ninny who lets himself be taken in, the ambassador who is the deceived and not the deceiver’.[3] Bovendien, in een vertaalde heruitgave van François de Callières’ De la manière de négocier avec les souverains werd Boreel omschreven als ‘the Foolish Dutchman’.[4] Historici verwijten Boreel dat hij het gevaar van een samenwerking tussen Engeland en Frankrijk helemaal niet of te laat inzag. De alliantie tussen deze twee Europese grootmachten werd beklonken tijdens een bijeenkomst in 1670 in de Engelse kustplaats Dover. In deze blog wordt beschreven vanuit het perspectief van de Nederlandse gezant wat er precies gebeurde in de stad die bekend staat om de witte krijtrotsen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van zijn correspondentie met raadpensionaris Johan de Witt. Zie deze blog dan ook als mijn verlate bijdrage aan het boek Johan de Witt en Engeland.
Engelse en Franse motieven voor het Verdrag van Dover
Hoewel de Britse koning Karel II gebonden was aan de Republiek door de Triple Alliantie, vond hij de door commercie gedreven Nederlanden geen betrouwbare bondgenoot. Historicus Maurice D. Lee jr. verwoordde het als volgt: ‘The Dutch, Charles felt, were England’s permanent, implacable and hereditary enemies’.[5] Daarom was in zijn ogen een verdrag met Frankrijk absolute noodzaak. Bovendien bracht een alliantie met Frankrijk subsidies met zich mee en zou de Republiek ernstig verzwakt worden; zowel op het vasteland als in de kolonies.
De Engelse vorst vertegenwoordigde echter niet de mening van het grootste deel van zijn onderdanen. Dat bleek wel toen de Franse diplomaat, Henri de Massue, markies van Ruvigny, in september 1667 schreef: ‘Toute l’Angletterre est contre la France’.[6] Toen in 1671 het gerucht rondging dat Franse oorlogsschepen gehavend uit een treffen met schepen van de Republiek waren gekomen, wat overigens ongefundeerd bleek te zijn, schreef Boreel dat deze gebeurtenis grote vreugde teweeg bracht bij het Britse volk.[7]
Historici zijn het niet eens over de exacte motieven van Karel II voor een bondgenootschap met Frankrijk. Er wordt onder andere beweerd dat het een poging was om de katholieken en protestanten in zijn land te verzoenen, Engeland welvarender te maken, gebiedsuitbreiding te verkrijgen ten koste van de Spanjaarden, of onafhankelijker te worden van zijn eigen parlement. Ook wordt het verdrag gezien als een directe wraakactie tegen de Republiek voor de vernederende Tocht naar Chatham en de Vrede van Breda.[8] De waarheid zal een combinatie van bovenstaande zaken zijn.
Frankrijk wilde ten eerste een oorlog met de Republiek om strategische en territoriale redenen. Na de Vrede van Munster had Spanje geleidelijk aan het merendeel van zijn troepen uit de Zuidelijke Nederlanden teruggetrokken, waardoor daar een machtsvacuüm ontstond. Hierdoor was het een aantrekkelijk gebied voor de Franse territoriale expansieplannen. Net als Engeland zag ook Frankrijk veel voordelen in een economisch verzwakte Republiek in Europa en in de kolonies, waardoor het land begon met mercantilistische initiatieven tegen Nederlandse producten. Dit mondde uit in een tarievenoorlog tussen Frankrijk en de Republiek.[9] Als laatste was er ontevredenheid over het geheime artikel dat opgenomen was in de Vrede van Aken van 1668. In dat artikel stond dat militaire acties van alle aangesloten partijen zouden volgen wanneer Frankrijk dit verdrag zou schenden.[10]
Aanloop naar het Verdrag van Dover
Terwijl de onderhandelingen tussen Engeland en Frankrijk vorderden, alarmeerde Boreel De Witt niet over wat er gaande was in Londen. In oktober 1669 waren de onderhandelingen tussen de Franse diplomaat in Engeland, Charles Colbert de Croissy, en enkele Engelse ministers in zo’n vergevorderd stadium dat de Staatse ambassadeur wel wantrouwend begon te kijken naar het grote gevlei van de Fransen aan de Engelsen.[11] Zo schreef Boreel dat Colbert voortdurend in de buurt bleef van de Britse vorst; bij de kaatsbaan, in de antichambre en tijdens diners.[12]
Toch kreeg de Nederlandse ambassadeur vanaf het sluiten van het Triple Alliantie tot de oorlogsverklaring in 1672 steevast van Karel II te horen dat Engeland trouw bleef aan de Triple Alliantie.[13] In 1669 schreef Boreel zelfs dat plannen voor het versterken van de Triple Alliantie werden ondersteund door de koning en zijn raad.[14] Ook kreeg de Staatse gezant de garantie dat Engeland de Nederlanden zou bijstaan met 6.000 soldaten en veertig oorlogsschepen in geval van een Franse aanval.[15] Met deze vriendelijke woorden wond Karel II de Nederlandse diplomaat helemaal om zijn vingers. Uit overleg met enkele Britse ministers concludeerde Boreel dat de geruchten van een geheim bondgenootschap tussen Frankrijk en Engeland ongefundeerd waren.[16]
In 1670 werd het gevreesde bondgenootschap echter beklonken. De Engelse koning ging naar Dover om zijn zus en tevens de schoonzus van de Franse Lodewijk XIV, Henriëtta Anne van Engeland, de hertogin van Orleans, te gaan verwelkomen na haar reis op het Europese vasteland.[17] Boreel rapporteerde hierover voor het eerst op 8 maart 1670. Hij merkte op dat het een gebeurtenis van politiek belang kon zijn.[18] Hij vermoedde dat deze ontmoeting ‘een laetste effort van Vranckrijck op het gemoet vanden koningh van Engelandt’ was. De Zeeuw vroeg dan ook aan De Witt of hij naar Dover mocht gaan ‘hoewel mijn tegenwoordicheijt aldaer weijnich mogelijck soude te passe komen’.[19] Het was immers vooral een Frans-Engelse aangelegenheid. Bovendien garandeerde Karel II dat Engeland trouw zou blijven aan de Triple Alliantie. Boreel stelde voor om anders ‘een derde ende onbekent goedt vrundt’ naar de kustplaats te sturen om ‘alles te besichtigen ende onderstaen’.[20] Sommige Engelse ministers poogden hem onder valse voorwendselen in de hoofdstad te houden.[21] Ze beweerden dat er in Dover een gebrek aan huisvesting was, waardoor alle ambassadeurs in Londen moesten blijven. Ook Boreels plan om de hertogin van Orléans alleen te begroeten en daarna terug te keren naar Londen, werd hem afgeraden.[22] Hij besloot uiteindelijk toch te gaan om haar namens de Staten-Generaal te verwelkomen.[23]
Johan Boreel in Dover
Het Verdrag van Dover werd op 1 juni 1670 aan Engelse zijde ondertekend door Karel II en enkele ministers, hovelingen en leden van de koninklijke familie.[24] Aan de Franse kant waren Colbert, Henri de Ruvigni, en Charles de Saint-Évremond aanwezig. Boreel was op dat moment in Dover, maar voelde zich onwelkom.[25] Hij schreef aan de raadpensionaris: ‘Mijne kompste alhier scheijnt groot alarm gegeven te hebben aende Fransche partie; waeruijt ick necessario concluderen dat in haer desseyn aen dit hoff nogh niet gevordert ofte voltrocken is maer evenwel datse ijets in den sin moeten hebben’.[26]
Een paar dagen later verklaarde hij aan De Witt dat de Fransen ‘niet blijdgeestigh maer veel eerder (tegens haer naturel in mijn regard) wat geretireert [waren], ’t welck mij goet doet bono publico’.[27] Het kwaad was toen echter al geschied. Exact twee weken na het ondertekenen van het verdrag schreef Boreel dat alle gebeurtenissen in Dover in harmonie waren geëindigd ‘hoewel ick moet suspicieren dat monsr. de Ruvignij wel ijets getenteert heeft onder de handt doch niet met vrucht’.[28] Met deze verkeerde inschatting maakte Boreel onbewust de grootste fout die hij had kunnen maken.
Nasleep
In 1670 werd de Staatse diplomaat Coenraad van Beuningen[29] naar Engeland gestuurd om Boreel te assisteren. In de loop van dat jaar groeide een klimaat van onbehagen en onzekerheid in de Republiek ten aanzien van de ware bedoelingen van Engeland. De Staten-Generaal wilden weten waar ze aan toe waren en daarom werd Van Beuningen naar Engeland gezonden.[30] Over Van Beuningens aanwezigheid aan het Engelse hof schreef historicus Martien Franken: ‘Ongetwijfeld zal Van Beuningen enige achterdocht hebben gekoesterd toen hij naar Engeland vertrok, want ondanks alle geheimhouding deden geruchten de ronde over een geheime overeenkomst tussen Karel II en Lodewijk XIV’.[31]
Toch heeft ook Van Beuningen geen aanleiding gezien om alarm te slaan en werd hij eveneens om de tuin geleid, wat hem bijna net zo ‘schuldig’ maakte aan het niet ontrafelen van de geheimen van Dover als Boreel.[32] Franken vond echter dat het Van Beuningen moeilijk kwalijk te nemen was. ‘Gezanten van andere landen, ja zelfs Engelse ministers wisten evenmin waar ze aan toe waren, en juist de oprechtheid van de laatsten vormde een natuurlijke kamouflage voor het bedrog’.[33] Deze uitspraak kan echter evengoed van toepassing zijn op Boreel die ook voorgelogen werd door degenen die wel weet hadden van het verdrag. Toch blijft het een tragische zaak dat alles voor zijn ogen gebeurde. Desondanks wist hij de geheime plannen niet tijdig te doorzien.
‘Boreel, hearing talk of ‘revenge for Chatham’, was at last losing his optimism, and asked his masters to send an ambassador-extraordinary as the forlorn hope’, schreef de Britse historicus Keith Feiling over het laatste jaar van Boreels ambassade in Londen.[34] De Nederlandse gezant meende nog dat de beslissing om de prins van Oranje aan de stellen als kapitein-generaal van het Staatse leger invloed kon hebben op de meningen in Engeland.[35] In een wanhoopspoging werd Meerman[36] als gezant naar Londen gestuurd. Op het moment dat hij aankwam was de hoop op vrede echter verloren. Sterker nog, op 27 maart 1672 verklaarde Engeland officieel de oorlog aan de Republiek. De Leidenaar maakte zich al op voor een terugkeer, terwijl zijn bagage nog onderweg was.[37]
Boreel bleef achter en werd van 18 juni tot 22 augustus bijgestaan Cornelis Teresteijn van Halewijn, raadsheer van het Hof van Holland, en Everard van Weede van Dijkveld, een Utrechtse diplomaat, om met Karel II te onderhandelen over de Engelse vredesvoorwaarden.[38] De Britse vorst moest hier weinig van hebben en het drietal werd naar Hampton Court gestuurd, vlak buiten Londen. Ze werden daar continu bewaakt, mochten met niemand communiceren en werden bijna behandeld als gevangenen.[39] Zo eindigde de diplomatieke missie van Johan Boreel in ware een deceptie.
Stan Bussen
[1] Van 1667 tot 1668 was Boreel samen met Leidenaar Johan Meerman extraordinaris ambassadeur in Engeland. Vanaf 1669 tot 1672 was de Zeeuw ordinaris ambassadeur. Zie: O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland, 1584-1810 (Den Haag 1976) 103-104.
[2] J. Heringa, De eer en hoogheid van de staat: over de plaats van de Verenigde Nederlanden in het diplomatieke leven van de zeventiende eeuw (Groningen 1961) 70.
[3] H.H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton 1978) 731.
[4] François de Callières, The Practise of Diplomacy (Londen 1919) 114. Callières was een Franse diplomaat die in 1716 De la manière de négocier avec les souverains schreef over de eigenschappen van de ‘perfecte ambassadeur’.
[5] M.D. Lee jr., ‘The Earl of Arlington and the Treaty of Dover’, Journal of British Studies 1:1 (1961) 58-70, aldaar 63.
[6] J.A. van Hamel, De vaste koers: de hoofdtrekken van het buitenlandsch beleid en de diplomatieke geschiedenis van ons vaderland sinds deszelfs onafhankelijk volksbestaan onderzocht (Amsterdam 1946) 104.
[7] Nationaal Archief (NA), 1.10.10 Familie Boreel, 1443-1931; Famile Pels, 1571-1872; Stichting Frankendaal, 1637-1877 (FB), inv. nr. 78C, 7 februari 1671.
[8] R. Hutton, ‘The Making of the Secret Treaty of Dover, 1668-1670’, The Historical Journal 29:2 (1986) 297-318, aldaar 297.
[9] J. Israel, The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall 1477-1806 (Oxford 1995) 777, 779-780.
[10] A.C. Carter, Neutrality or commitment: the evolution of Dutch foreign policy, 1667-1795 (Londen 1975) 10-11.
[11] Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 714, 723 en 725.
[12] NA, 3.01.17 Johan de Witt, raadpensionaris van Holland, 1653-1672 (JDW), inv. nr. 1762, 15 september 1668.
[13] NA, JDW, inv. nr. 1762, 1 september 1668.
[14] NA, JDW, inv. nr. 1719, 14 december 1669.
[15] NA, JDW, inv. nr. 1720 en 1721, 5 februari en 16 mei 1671.
[16] NA, JDW, inv. nr. 1766 en 1767, 3 juni en 4 oktober 1670.
[17] Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 727-728; L. Nissen, ‘Heete ingewanden. Christiaan Constantijn Rumpf aan Johan de Witt: 18 juli 1670’, in: Huysman en Peeters, Johan de Witt en Frankrijk, 195-203, aldaar 195.
[18] NA, JDW, inv. nr. 1766, 8 maart 1670.
[19] NA, JDW, inv. nr. 1766, 19 april 1670.
[20] NA, JDW, inv. nr. 1766, 26 april 1670.
[21] NA, JDW, inv. nr. 1766, 3 mei 1670.
[22] NA, JDW, inv. nr. 1766, 17 mei 1670.
[23] NA, JDW, inv. nr. 1766, 27 mei 1670.
[24] K. Feiling, British Foreign Policy 1660-1672 (Londen 1968) 269.
[25] Ibidem, 306.
[26] NA, JDW, inv. nr. 1766, 31 mei 1670.
[27] NA, JDW, inv. nr. 1766, 3 juni 1670.
[28] NA, JDW, inv. nr. 1766, 14 juni 1670.
[29] Net als Boreel correspondeerde Van Beuningen veelvuldig met De Witt. Die brieven zijn eveneens te vinden op de website van EMLO.
[30] M.A.M. Franken, Coenraad van Beuningen’s Politieke en Diplomatieke Aktiviteiten in de Jaren 1667-1684 (Groningen 1966)81-82.
[31] Ibidem, 84.
[32] L. Panhuysen, De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2005) 377.
[33] Franken, Coenraad van Beuningen’s Politieke en Diplomatieke Aktiviteiten, 87.
[34] Feiling, British Foreign Policy, 341.
[35] D.J. Roorda, Het Rampjaar 1672 (Bussum 1971) 33.
[36] Net als Boreel correspondeerde Meerman veelvuldig met De Witt. Die brieven zijn eveneens te vinden op de website van EMLO.
[37] Roorda, Het Rampjaar 1672, 33.
[38] M.A.L. Pontalis, John de Witt. Grand Pensionary of Holland or Twenty years of a Parliamentary Republic. Vol. II (Londen 1885) 348 en 397.
[39] P.C. Molhuysen (e.a.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Vierde deel (Amsterdam 1918) 705.