Uit de correspondentie van Johan de Witt komt meermaals naar voren dat hij een groot afnemer van wijn was. Zo heeft dit project eerder getweet over Johans zwager Jacob van Beveren, heer van Zwijndrecht, en Willem van Beveren, die grote hoeveelheden wijn naar hem toe stuurden.[1] Hoogstwaarschijnlijk waren de vele liters wijn niet alleen voor eigen consumptie, maar zo kon hij ook zijn belangrijke gasten een glaasje aanbieden. Zijn broer Cornelis de Witt, ruwaard van Putten, zond ook regelmatig wijn naar de raadpensionaris. Zo valt in enkele brieven te lezen dat hij verschillende soorten wijn voor een mooie prijs op de kop wist te tikken en vele oxhoofden of aamen verstuurde naar Johan.[2] Het ging onder andere om Rijnse, Franse en Moeselwijnen die veelal eerst voorgeproefd werden door de ruwaard voordat ze naar Den Haag werden verzonden.[3] Een van Cornelis’ vaste wijnleveranciers was Arien Huijbrechsz. Verveer, een handelaar die Franse wijnen verscheepte van Rotterdam naar Dordrecht. In de zomer van 1659 stokte echter de aanvoer van wijnen uit Frankrijk, waarna hij steun zocht bij zijn meest invloedrijke klanten.
Op 5 juni 1659 schrijft Cornelis aan Johan dat hij van Verveer te horen heeft gekregen dat Aelbert Buijser, schipper op de St. Jan tussen Bordeaux en Rotterdam, ‘door sekeren roovervaerende op Sweetsche commissie doch sijnde een Engelschman, tot Doeveren opgebracht, ende aldaer door den gouverneur alsnoch opgehouden wert’.[4] Van 1658 tot en met 1660 woedde in het Oostzeegebied een oorlog tussen de Republiek en Zweden, waarbij de laatstgenoemde controle probeerde te krijgen op de handel in de Oostzee. Uit deze brief van Cornelis blijkt dat het strijdveld niet beperkt bleef tot de Oostzee. De Zweedse koning Karel X Gustaaf (1622-1660) steunde Engelse kaapvaarders in het Kanaal. De St. Jan was één van de slachtoffers van deze roversbende. Arien Verveer had echter een groot belang bij de nieuwe voorraad wijn die de St. Jan hem zou brengen. Daarom verzocht hij Johan, via Cornelis, om een brief te schrijven aan de Nederlandse ambassadeur in Engeland, Willem Nieupoort (1607-1678) in de hoop dat het schip vrijgegeven zou worden.[5] Bovendien, wanneer het schip veel langer zou worden opgehouden in Engeland, dan zouden niet alleen de wijnen maar alle goederen aan boord ‘lichtelijk […] komen te bederven’.
Johan nam deze zaak uiterst serieus en schreef de volgende dag een brief aan Nieupoort om Aelbreght Buyser en zijn schip te bevrijden. Hij had hem dezelfde dag al eerder een brief gestuurd, maar dat weerhield hem er niet van meteen een nieuwe brief te schrijven aan de ambassadeur ‘aengesien de saeke ten hoogsten verfoeyelijk is’. De Republiek zou nooit van plan zijn om iets soortgelijks te ondernemen tegen Engelse schepen. Zij had zelfs ten gunste van Engeland gehandeld tegen de Vlaamse kapers.[6] Op 13 juni antwoordde Nieupoort dat er in Engeland tot dan toe geen moeite wasgedaan om de St. Jan vrij te krijgen. Hij zou wel proberen om het schip onder cautie te bevrijden.[7] In dit geval hield onder cautie in dat het schip vrijgekocht kon worden door het betalen van een borgsom. Een dag later werd een concept opgesteld tussen Engeland en de Republiek dat diende ‘tot voorkominge van alle Pyrateryen, ende onwettelycke aenhaelinge van Schepen, Zeeluyden ende Koopmanschappen, ende streckende tot veyligheydt ende verseeckering van alle Handelaers ter Zee, in de ene ende de andere Republyck’.[8] Desondanks bleef de piraterij in de weken die daarop volgden volop doorgaan, waarbij niet alleen schepen van de Republiek werden ingenomen maar ook Engelse schepen werden gekaapt door Engelse rovers![9] De hele kwestie werd opgelost op 6 juli 1659 toen Nieupoort aan Johan schreef ‘dat de schepen op de uytheemsche commissien genomen, onder cautie souden ontslagen werden’.[10] Of de verschillende wijnen in het schip van Aelbert Buijser goed zijn gebleven of inmiddels waren bedorven is niet bekend. Hij kon in ieder geval weer uitvaren. Het verhaal is daarmee echter nog niet ten einde.
Het eindigde namelijk minder goed met Arien Huijbrechsz. Verveer. Cornelis ontving een jaar later een brief van de marktschipper uit Dordrecht waaruit blijkt dat hij ‘door ongelucken in de commercie’ in de financiële problemen was geraakt. Hij was zodoende genoodzaakt sûreté de corps te verzoeken bij de Staten-Generaal. Wanneer een debiteur zijn crediteuren niet meer kon betalen, kon deze persoon sûreté de corps aanvragen, waardoor hij toch enige mate van bescherming had om niet direct gearresteerd te worden. Het kan gezien worden als een ‘versekeringhe van lyfve’.[11] Cornelis hoopte via een brief aan Johan dat dit verzoek van zijn wijnleverancier zo spoedig mogelijk zou worden voorgedragen.[12] Een jaar later liet Cornelis zelfs een brief aan zijn broer persoonlijk bezorgen door de marktschipper over continuatie van zijn sûreté de corps in het nieuwe jaar. Dit recht was immers niet langer dan een jaar geldig en moest regelmatig vernieuwd worden.[13] Cornelis verzocht Johan in zijn brief om dit verzoek te faciliteren en weer goed te keuren.[14] De wijnleverancier had het geluk dat de gebroeders De Witt tot zijn klantenkring behoorden, want zijn verzoeken hadden zodoende een grotere kans op slagen.
Stan Bussen, 5 december 2019
[1] Tweets @johandewittNL van 29 maart
https://twitter.com/johandewittNL/status/1111619596828717056
https://twitter.com/johandewittNL/status/1111656738065924097
[2] Het aantal liter in een oxhoofd of een aam kon verschillen per stad. In Dordrecht is een aam 200 liter en een oxhoofd is anderhalf aam. http://www.meertens.knaw.nl/mgw/maat/98
[3] De brieven waarin Cornelis de Witt aan Johan schrijft dat hij enkele wijnen naar hem verzonden heeft, zijn onder andere die van 15 maart 1658 (emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993410), 17 april 1658, 5 maart 1659 (emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993487), 4 maart 1660 (emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993624) en 26 maart 1660 (emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993626).
[4] Brief van Cornelis de Witt aan Johan de Witt, 5 juni 1659;
[5] O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag 1976), 97-99.
[6] Brief van Johan de Witt aan Willem Nieupoort, 6 juni 1659, staat ook in H. Scheurleer (ed.), Brieven, geschreven ende gewisselt tusschen den Heer Johan de Witt […] behelsende de negociatiën van den heer W. Nieupoort, in Engelandt, deel 3 (Den Haag 1724) 649.
[7] Brief van Willem Nieupoort aan Johan de Witt, 13 juni 1659, Scheurleer, Brieven, geschreven ende gewisselt, deel 3, 666. (idem)
[8] Translaat van plakkaat van 7 juni 1659, Scheurleer, Brieven, geschreven ende gewisselt, deel 3, 674.
[9] Brief van Johan de Witt aan Willem Nieupoort, 27 juni 1659, Scheurleer, Brieven, geschreven ende gewisselt, deel 3, 675. (idem)
[10] Brief van Willem Nieupoort aan Johan de Witt, 6 juli 1659, Scheurleer, Brieven, geschreven ende gewisselt, deel 3, 687. (idem)
[11] Joannes Emmanuel Loovens, Practycke stiel ende maniere van procederen in Haere Majesteyts Souvereynen Raede van Brabant: vermengelt met den stiel generael van subalterne bancken, ende gerichten, bestaande in dry deelen. Deel 2 (Brussel 1745) 384.
[12] Brief van Cornelis de Witt aan Johan de Witt, 5 september 1660; emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993644
[13] Loovens, Practycke stiel ende maniere van procederen, 384.
[14] Brief van Cornelis de Witt aan Johan de Witt, 23 september 1661; emlo.bodleian.ox.ac.uk/w/993698