Tussen 1668 en 1682 was Justinus Coljer de Nederlandse resident in het Ottomaanse Rijk.[1] Tijdens zijn verblijf in het sultanaat moest hij namens de Republiek der Verenigde Nederlanden onderhandelen over nieuwe handelsakkoorden en de Nederlandse belangen beschermen. Op 23 oktober 1667 vertrok hij vanaf Texel, waarna hij op 12 april 1668 zijn eerste voetstappen op Ottomaans grondgebied zette.
Over zijn eerste weken in het Ottomaanse Rijk schreef Coljer een boeiend verslag dat vrij snel in druk verscheen in de Republiek. De lezers zullen wel genoten hebben van Coljers verhalen over de inwoners en hun bestuurders in dat verre sultanaat. Hij schreef zijn relaas in navolging van het reisverslag van Jacob van Dam, die een jaar eerder naar Smyrna was vertrokken om daar consul te worden. [2] Zulke verre reisverslagen gingen in de Republiek als warme broodjes over de toonbank, aangezien men maar weinig weet had van de manier van leven en de gebruiken in het Ottomaanse Rijk.
Hoewel de inwoners van de Republiek smulden van Coljers verhaal, zaten de heren van de Staten van Holland met hun handen in het haar. Wat had de Staatse resident opgeschreven dat zulke rooie oortjes veroorzaakte? Zijn originele verslag, getiteld Dagh-register van ’t gene de heere Justinus Coljer (…), werd in december 1668 in Den Haag gedrukt en verspreid.[3] Het bestond uit een beschrijving van zijn reis naar Constantinopel, de audiëntie met alle ceremoniële bijkomstigheden, een lijst aan overgeleverde verzoeken, Turkse brieven aan de Staten-Generaal en korte beschrijvingen van de belangrijkste politieke figuren in het rijk. Het waren juist deze korte beschrijvingen waarmee Coljer tegen de zere benen van de Staten van Holland schopte. De resident deed namelijk een boekje open over de vermeende pedofiele en sodomitische (homoseksuele) praktijken van Mehmet IV (1642-1693), Ottomaans sultan van 1648 tot 1687.
Ottomaanse seksualiteit
Seksuele handelingen van de hoge elite aan het Ottomaanse hof met jongens waren evenwel een veelvoorkomend fenomeen in het sultanaat. In veel politieke traktaten uit de zeventiende eeuw – en al eerder – werd seksuele intimiteit tussen mannen en jongens zelfs gelegitimeerd.[4] Vooral jonge bediendes uit de Balkan die tot slaaf gemaakt werden (iç oğlan) werden hierbij betrokken. Zij bleven aan het hof verbonden totdat zij een baard kregen en dus ‘te oud’ werden bevonden. Ook sultans gaven zich wel eens over aan dit Ottomaanse gebruik. De oudste verwijzingen naar seks tussen een sultan en jonge mannen gaan terug tot Mehmet de Veroveraar (1432-1481).[5]
In een van zijn korte omschrijvingen haalt Coljer de coulouglie, oftewel de favoriet van de sultan, aan. Hij beschrijft dat deze persoon op het moment van schrijven 22 à 23 jaar is en de zoon was van een iç oğlan. Hij werd ook aan het hof opgevoed en ‘bij den coninck gebruijckt tot vuyle wellusten’. De onzedelijkheden die Coljer beschrijft moeten hebben plaatsgevonden toen de favoriet van de sultan nog op jonge leeftijd was. Naarmate de jongen ouder werd verloor de sultan zijn interesse en stuurde hem volgens protocol uiteindelijk met ‘groote rijckdommen, ende den titul van vesier’ het hof uit.
Naast deze eerste beschuldigingen van pedofilie en sodomie doet Coljer er nog een schepje bovenop door in de beschrijving van de sultan zelf ook enkele zinspelingen te maken over diens karakter en geaardheid. Eerst omschrijft Coljer het uiterlijk van de sultan. Zo is de machthebber ongeveer 32 jaar oud en van middelmatige lengte. Daarnaast wordt hij gekenmerkt door een korte nek, hoge schouders, een snor en een bruine gelaatskleur. Vooral zijn litteken, dat zijn vader hem had aangebracht toen hij hem wilde doden, is samen met zijn spitse neus opvallend.[6] Over zijn karakter stelt Coljer vervolgens dat hij ‘wreet en seer bloetdorstigh van aert’ is en dat hij veel van jagen houdt. Ook merkt hij op dat de sultan ‘gans geen liefhebber van vrouwen’ is.
Sodomie
Vandaag de dag zullen weinig mensen nog raar opkijken van een dergelijke observatie. In de zeventiende eeuw was dit echter anders. De link met sodomie (homoseksualiteit) werd dan ook snel gemaakt, een doodzonde waartegen in de Republiek en elders in Europa hardhandig werd opgetreden. Voor een vorst was verdachtmaking van sodomie een smet op zijn reputatie, maar sommigen stonden er wel om bekend. Zo wisselden de Engelse koningen Jacobus I en Karel I geregeld van mannelijke en vrouwelijke bedpartner. En er waren er meer.
Ook de Nederlandse stadhouder Willem III werd van tijd tot tijd openlijk en privé in verband gebracht met sodomie. In een pamflet over zijn reis naar Engeland uit 1670 werd hem hetzelfde verweten als de Ottomaanse sultan: hij was niet geïnteresseerd in vrouwen.[7] Enkele jaren later was ook Liselotte van de Palts, een achternicht van Willem III, die mening toegedaan[8] Ook toen Willem III koning van Engeland was, bleven deze verhalen over sodomie rondzwerven in de vorm van pamfletten en geruchten.
Rectificatie
Vrijwel direct na de publicatie van het Dagh-register van ’t gene de heere Justinus Coljer kregen de Staten van Holland lucht van de inhoud van het verslag. Omwille van de onwenselijke sodomitische inhoud en de beschuldigingen richting een bevriende vorst, lieten zij direct het drukken van het reisverslag stoppen. Uiteindelijk waren de persen, die begonnen te rollen ergens begin december, al binnen twee weken stopgezet. Op 15 december 1668 verscheen er namelijk in de Oprechte Haerlemsche Courant een waarschuwing dat het reisverslag vol stond met ‘verscheyde calumnien ende abusive expressien’.[9] Voordat deze waarschuwing het publiek bereikte, was er dus al gestopt om nieuwe kopieën te drukken.
In deze waarschuwing stond dat Coljer een nieuwe versie had opgestuurd naar de heren van de Staten-Generaal. Hierin moest hij deze ’fouten‘ rectificeren. Naar alle waarschijnlijkheid is het niet Coljer geweest die de onzedelijkheden uit de tekst had gehaald, maar werd dit door instanties in de Republiek gedaan. Coljer kon immers nooit genoeg tijd hebben gehad om binnen twee weken zijn eerste versie te verbeteren en deze vanuit het Ottomaanse Rijk naar de Republiek te sturen. De nieuwe versie, die Oprecht Journael van ’t geene de Heere Justinus Coljer werd genoemd, werd nog in dezelfde maand met privilegie gedrukt door de erfgenamen van Hillebrandt van Wouw, de officiële drukker van de Staten van Holland.[10]
In deze nieuwe versie is de tekst bijna in zijn geheel blijven staan. De bewoording en beschrijving van de gebeurtenissen tijdens zijn reis en audiëntie zijn compleet hetzelfde. De Staten van Holland schrapten echter alle korte beschrijvingen die de bron waren van de sodomitische en pedofiele onhebbelijkheden van de sultan. Maar ook de kenschetsen die geen kwetsbare inhoud bevatten werden door de Staten verwijderd. Alleen een beschrijving van de stad Edirne en de verschillende soorten tenten die er waren, had de goedkeuring doorstaan. Voor de zekerheid lieten de Staten van Holland in de gecensureerde versie dezelfde waarschuwing opnemen als die in de Oprechte Haerlemsche Courant, zodat lezers wisten dat dit de juiste versie was zonder de ‘verscheyde calumnien ende abusive expressien’. Ook latere weergaves van het verslag bevatten geen uiterlijke en karakteristieke beschrijvingen meer van de Ottomaanse bestuurders.[11]
En Justinus Coljer? Hij behield zijn functie als resident aan het Ottomaanse hof, maar werd waarschijnlijk wel flink op de vingers getikt. Behalve dat hij de Staten in grote verlegenheid had gebracht door een bevriend staatshoofd te belasteren, ging het bespreken van zulke onzedelijke zaken toch wat te ver, zelfs voor de vrije Nederlandse Republiek.
Meer weten over het reisverslag van Justinus Coljer, zijn relatie met Johan de Witt en de correspondentie tussen de ambassadeur en de raadpensionaris? De bundel Johan de Witt en het Rampjaar. Een bloemlezing uit zijn correspondentie bevat ook een brief van Justinus Coljer aan de raadpensionaris, geschreven vlak na de Engelse aanval op de uit Smyrna terugkerende vloot.
Dio Möllers, 4 februari 2022
[1] Otto Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag 1976) 307-308.
[2] Jacob van Dam, Relaes ofte generale beschrijvinge vande Voyagie, gedaen door den Heer Jacob van Dam, aengestelde Consul van de Ho. Mo. Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, tot Smirna (Amsterdam 1667). Zie Googlebooks.
[3] Het originele handgeschreven verslag (inclusief zijn rekeningen) bevindt zich in het Nationaal Archief (NA) in Den Haag, NA, archief van raadpensionaris Johan de Witt 3.01.17 (JdW), inv. nr. 3700. De envelop waarin het handgeschreven verslag werd opgestuurd naar de Republiek is behouden gebleven en ligt in het Rijksmuseum. Een versie van het verslag in druk is te lezen via Googlebooks.
[4] Zie hiervoor de masterscriptie: Imanuella Ari, Facets of Ottoman Sexuality. Male Same-Sex Sexual Relations and Boy Prostitution in the Ottoman Empire (Leiden 2021) 24-30.
[5] Ibidem, 24.
[6] Later is Mehmed IV wel eens afgebeeld met baard, maar ten tijde van Coljer droeg hij enkel een snor.
[7] Wouter Troost, Stadhouder-koning Willem III. Een politieke biografie (Hilversum 2001) 36.
[8] Ibidem. Zie voor andere studies over de vermeende homoseksualiteit van Willem III en anderen bijvoorbeeld het boek van Dirk Jan Noordam, Riskante relaties. Vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland 1233-1733 (Hilversum 1997).
[9] De Oprechte Haerlemsche Courant van 15 december 1668 via Delpher.
[10] Justinus Coljer, Oprecht Journael van ’t gene de Heere Justinus Coljer (Den Haag 1668). Een online versie van deze druk is te lezen via Googlebooks.
[11] Zo werden zowel in de Saken van Staet en Oorlogh van de historieschrijver Lieuwe van Aitzema als in een Franse vertaling van het verslag de goedgekeurde en gecensureerde versie gebruikt. De belasterende stukken waren daar dus ook niet meer in te lezen. Zie: Justinus Coljer, Journal du voyage de mr. Collier. Resident à la Porte pour Messieurs Les Etats Generaux des Provinces (Parijs 1672) en Lieuwe van Aitzema, Historie of verhael van saken van staet en oorlogh (Den Haag 1671) 569.